ECLI:NL:GHARN:2009:BJ5961
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 25 augustus 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 34.738,-, dat de veroordeelde aan de Staat moest betalen ter ontneming van dit voordeel. De veroordeelde heeft tijdig hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de vordering herhaald om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 34.738,-. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen uit strafbare feiten, waaronder het witwassen van gelden die vermoedelijk afkomstig waren uit de illegale handel in geneesmiddelen.
Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de kasopstellingsmethode, waarbij is gekeken naar de contante stortingen op de bankrekeningen van de veroordeelde en de legale inkomsten. De uitgaven overtroffen de legale inkomsten met een bedrag van € 34.738,-. Het hof heeft daarom de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is ondertekend door de griffier.