ECLI:NL:GHARN:2009:BJ5961

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000916-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 25 augustus 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 34.738,-, dat de veroordeelde aan de Staat moest betalen ter ontneming van dit voordeel. De veroordeelde heeft tijdig hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de vordering herhaald om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 34.738,-. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen uit strafbare feiten, waaronder het witwassen van gelden die vermoedelijk afkomstig waren uit de illegale handel in geneesmiddelen.

Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de kasopstellingsmethode, waarbij is gekeken naar de contante stortingen op de bankrekeningen van de veroordeelde en de legale inkomsten. De uitgaven overtroffen de legale inkomsten met een bedrag van € 34.738,-. Het hof heeft daarom de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is ondertekend door de griffier.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000916-08 (ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel)
Parketnummer eerste aanleg: 07-607313-07
Arrest van 25 augustus 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 maart 2008, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de PI Noord-Holland Noord, Het Keern ZZB te Hoorn,
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van veroordeelde, mr. C.F. Roza, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft bij voormeld vonnis het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op € 34.738,- en veroordeelde voornoemd de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming van het door hem verkregen wederrechtelijk voordeel.
Gebruik van het rechtsmiddel
De veroordeelde is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden vastgesteld op € 34.738,- en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waartegen beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 februari 2008 in de zaak met het parketnummer 07-607313-07 veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, alsmede handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 34.738,- heeft genoten door middel van en/of uit de baten van - niet nader aangeduide - soortgelijke feiten als waarvoor veroordeelde bij opgemeld vonnis is veroordeeld en waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.
De advocaat-generaal baseert zijn vordering ad € 34.738,- op de in de ontnemingsrapportage uiteengezette kasopstellingsmethode en voorts op de aanname dat veroordeelde voordeel heeft verkregen uit misdrijven, waarop een geldboete van de vijfde categorie is gesteld, te weten handelen in strijd met de Geneesmiddelenwet en witwassen van uit misdrijf verkregen gelden.
Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting van 11 augustus 2009 naar voren is gekomen stelt het hof het navolgende vast:
1.
Veroordeelde werd bij voormeld vonnis onherroepelijk veroordeeld ter zake van - onder meer - het opzettelijk vervoeren van ongeveer 5 kilogram cocaïne. De cocaïne werd bij zijn aanhouding in beslag genomen. Veroordeelde heeft uit dit feit derhalve geen wederrechtelijk voordeel verkregen. Voor het begaan van andere overtredingen van de Opiumwet bestaan naar het oordeel van het hof onvoldoende aanwijzingen.
2.
Het dossier bevat evenwel voldoende aanwijzingen dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit een strafbaar feit, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, te weten overtreding van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Het storten van contante gelden op de eigen bank-/girorekeningen en het doen van contante betalingen voor goederen en diensten, van welke gelden de herkomst onbekend en oncontroleerbaar is, maar waarvan aannemelijk is dat zij (deels) zijn verkregen uit de illegale handel in geneesmiddelen (anabole steroïden), dient te worden beschouwd als het witwassen van die gelden, strafbaar gesteld in de hiervoor genoemde bepaling. De verklaringen die veroordeelde voor de beschikbaarheid van deze gelden geeft - deze zouden afkomstig zijn van leningen of giften - acht het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt.
3.
Het hof heeft de hierna volgende gegevens ontleend aan de voordeelsrapportage d.d. 22 oktober 2007, opgemaakt door P.H.M. de Winter, inspecteur van de Financiële Recherchedienst van de politie Flevoland, en opgenomen op de pagina's 443 tot en met 566 van een dossier van de politie Flevoland met het proces-verbaalnummer 2007050241. Het hof acht deze berekening juist en neemt deze over.
Uit die voordeelsrapportage komt naar voren dat geen zicht is verkregen op de opbrengsten die veroordeelde heeft gegenereerd uit (strafbare) activiteiten. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is (daarom) gebaseerd op de methode van de kasopstelling. Aan de hand van bankafschriften is nagegaan of veroordeelde meer contante uitgaven heeft gedaan, en zo ja, in welke mate, dan door zijn legale inkomsten kunnen worden gedekt. Daaruit blijkt dat in de onderzoeksperiode van 1 maart 2006 tot 31 augustus 2007 contante stortingen op de beide, de veroordeelde toebehorende bank-/girorekeningen zijn gedaan ten bedrage van € 37.615,-, dat een personenauto is aangeschaft en betaald ad € 4.000,- en een vlucht is geboekt ten bedrage van € 600,-. Aan legale contante ontvangsten was € 7.537,- beschikbaar. De contante uitgaven overtreffen de op legale wijze verkregen inkomsten derhalve met een bedrag van € 34.738,-.
4.
Gelet op het vorenstaande schat het hof het wederrechtelijk door veroordeelde verkregen voordeel vast op een bedrag van € 34.738,-. Aan veroordeelde zal tevens de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van voornoemd bedrag.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde [verdachte] voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 34.738,-;
legt de veroordeelde [verdachte] voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van € 34.738,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. E. Pennink en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Pennink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.