ECLI:NL:GHARN:2009:BJ5600
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling na eerdere schulden
In deze zaak hebben appellanten, een echtpaar, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door de rechtbank Arnhem. De rechtbank had op 28 mei 2009 geoordeeld dat de appellanten niet in aanmerking kwamen voor de regeling, omdat er sprake was van een schuld van appellant sub 1 die voortvloeide uit een onherroepelijke veroordeling wegens een misdrijf. Daarnaast was niet aannemelijk gemaakt dat de appellanten te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. Het hof heeft op 25 juni 2009 de zaak behandeld, waarbij de appellanten in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat.
De appellanten, die buiten gemeenschap van goederen zijn gehuwd en samen twee kinderen hebben, hebben een totale schuldenlast van € 99.517,71. Appellante sub 2 had tot 2003 inkomen uit arbeid en ontving daarna een ziektewetuitkering, terwijl appellant sub 1 arbeidsongeschikt is en ook een ziektewetuitkering ontvangt. De rechtbank had de afwijzing van het verzoek gemotiveerd door te stellen dat de appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij de omstandigheden die tot hun schulden hebben geleid onder controle hebben gekregen.
Het hof oordeelt dat, hoewel de appellanten in de afgelopen 2,5 jaar geen nieuwe schulden hebben laten ontstaan, dit onvoldoende is om toepassing te geven aan artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet. De wetgever gaat uit van een termijn van vijf jaren voor de beoordeling van de goede trouw van de schuldenaar. Het hof concludeert dat de appellanten niet te goeder trouw zijn geweest in het ontstaan van hun schulden en bekrachtigt daarom de vonnissen van de rechtbank.