ECLI:NL:GHARN:2009:BJ5419

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-005281-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Utrecht inzake uitvoer van MDMA en andere strafbare feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 juli 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 217 kilogram MDMA, alsmede van andere strafbare feiten zoals het uitvoeren van hennep en het gebruik van een valse werkgeversverklaring. De verdachte heeft samen met anderen de MDMA verpakt in serviesgoed en dit aangeboden aan een transportbedrijf voor verzending naar Engeland. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld in de organisatie van het transport en dat hij ook betrokken was bij andere drugstransporten, waaronder een transport van hennep naar Duitsland. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en een geldboete van € 50.000, maar het hof heeft de geldboete niet opgelegd, mede omdat de MDMA door de politie in beslag was genomen. Het hof heeft de strafoplegging bevestigd, waarbij het zwaartepunt van de straf ligt bij de uitvoer van de MDMA, gezien de schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor overtredingen van de Opiumwet, wat in zijn voordeel is meegewogen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf jaar en een geldboete afgewezen, maar heeft de gevangenisstraf bevestigd. Het hof heeft ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen gelast, met uitzondering van enkele voorwerpen die aan het verkeer worden onttrokken.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-005281-07
Uitspraak d.d.: 27 juli 2009
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 december 2007 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
volgens zijn opgave wonende te [adres],
thans verblijvende in [penitentiaire inrichting].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 1 september 2008, 3 november 2008, 20 maart 2009 en 13 juli 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de feiten, die door de rechtbank bewezen zijn verklaard, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en een geldboete van € 50.000, =
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 280 dagen. Daarnaast heeft zij gevorderd dat overeenkomstig de beslissing van de rechtbank een aantal inbeslaggenomen voorwerpen onttrokken worden verklaard aan het verkeer en dat de overige in beslaggenomen voorwerpen aan verdachte worden teruggegeven.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr M.M.A.J. Goris, naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
In eerste aanleg is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor zover betrekking hebbend op feit 4 (kort gezegd het witwassen), omdat wat dit feit betreft geen dossier is overgelegd. Ter terechtzitting van 1 september 2008 heeft de advocaat-generaal aangegeven dat het hoger beroep zich bij gebrek aan belang van verdachte niet behoeft te richten tegen dit gedeelte van het vonnis, omdat het Openbaar Ministerie niet voornemens is een dossier met betrekking tot feit 4 te laten opmaken. De raadsvrouw heeft daarop aangegeven dat, indien zij een brief van de officier van justitie ontvangt, inhoudende dat niet alsnog een dossier zal worden opgemaakt met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde, er geen behoefte bestaat aan het hoger beroep met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde. Na de terechtzitting van 1 september 2008 is een brief van de officier van justitie binnengekomen, waarin zij aangeeft, dat verdachte ten aanzien van feit 4 niet meer vervolgd zal worden. Het hof verstaat derhalve dat het hoger beroep niet is gericht tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep, waarbij de officier van justitie ten aanzien van het onder 4 tenlastgelegde niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover het aan zijn oordeel is onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, voor zover in hoger beroep van belang tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2006
tot en met 17 februari 2006 te [plaats A], in elk geval in Nederland tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten
het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5
van de Opiumwet, ongeveer 217 kilogram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij die
wet behorende lijst I, immers heeft/hebben hij verdachte en / of zijn
mededader(s) opzettelijk
- voornoemde MDMA verpakt en/of in een partij servies verstopt en/of
- (vervolgens) voornoemde MDMA aangeboden aan een transportbedrijf en/of
- de opdracht gegeven om voornoemde MDMA naar een opgegeven adres in Engeland
te transporteren;
2.
hij op of omstreeks 29 augustus 2006 te [plaats B], in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 27 kilogram
hashish en/of hennep, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende hennep en/of hashish, zijnde hennep en/of hashish (een) middel(en)
vermeld op de bij die wet behorende lijst II;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 19 januari 2007
te [plaats C] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in een pand aan de [adres]) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en)
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van die wet;
5.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2002
tot en met 31 december 2002 te [plaats B], in elk geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte die werkgeversverklaring heeft gebruikt ter verkrijging van een hypothecaire leningen bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die werkgeversverklaring niet was ondertekend en/of dat die werkgeversverklaring was opgesteld op briefpapier van een derde en/of dat
deze verklaring ziet op een niet of niet meer bestaand dienstverband;
6.
hij op of omstreeks 19 januari 2007 te [plaats B]] een wapen van categorie I onder 7°, te weten een luchtdrukwapen, merk Shin Sung, zijnde een voorwerp vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling Wapens en Munitie
behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad en/of munitie van categorie III,
te weten 55 patronen, voorhanden heeft gehad;
Verzoek tot het horen van [getuige 1]
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 13 juli 2009 het verzoek tot het horen van [getuige 1] gehandhaafd. Voorts heeft zij aangegeven dat de verdediging zich niettemin kan vinden in het achterwege laten van het horen van [getuige 1], indien diens verklaringen niet voor het bewijs gebezigd zullen worden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op de terechtzitting van 12 juni 2008 heeft het hof het in de appelschriftuur van 3 januari 2008 vervatte verzoek tot het horen van de [getuige 1] in Engeland toegewezen en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Utrecht, teneinde deze getuige te horen. Het hof heeft bepaald dat de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting van 1 december 2008 zou plaatsvinden. Op de terechtzitting van 3 november 2008 is reeds bekend geworden dat inhoudelijke behandeling van de zaak op de zitting van 1 december 2008 niet zou kunnen plaatsvinden, omdat het nog niet gelukt was om de getuige te horen. De inhoudelijke behandeling is vervolgens voorzien voor de terechtzitting van 20 maart 2009. Op de terechtzitting van 20 maart 2009 is vervolgens gebleken dat de toegewezen getuige nog steeds niet was gehoord. Het hof heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst en de zaak nogmaals verwezen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Utrecht, met het verzoek [getuige 1] te horen. Op de terechtzitting van 13 juli 2009 is bekend geworden dat de getuige, hoewel daartoe de nodige inspanningen zijn verricht, nog steeds niet is gehoord. Het hof heeft de zaak op de terechtzitting van 13 juli 2009 vervolgens inhoudelijk behandeld.
De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft aldus lang op zich laten wachten.
Gelet op het tijdsverloop ziet het hof reden om de zaak thans af te doen en het doen horen van de [getuige 1] achterwege te laten. Het algemeen belang om de behandeling van strafzaken voortvarend te doen plaatsvinden weegt inmiddels zwaarder dan het belang van de verdediging om deze-belastende- getuige te (doen) ondervragen. Nu de verdediging niet in staat is geweest om [getuige 1] te (laten) ondervragen, zal het hof de door deze getuige afgelegde verklaringen niet voor het bewijs bezigen. Om deze redenen wijst het hof het verzoek tot het alsnog horen van de [getuige 1] af.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
In het bijzonder ten aanzien van feit 1 1
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Uit deze bewijsmiddelen, die hierna zijn opgesomd, blijkt het volgende.
Transportopdracht servies
Op 17 februari 2006 zijn verbalisanten [X] en [Y] naar [transportbedrijf A] aan de [adres] te [plaats A] gegaan. Het bedrijf had een lading ter transport aangeboden gekregen doch men vertrouwde de inhoud niet. Hierop heeft het bedrijf de lading geopend en werd tussen servies een aantal pakketten aangetroffen die vermoedelijk verdovende middelen bevatten.2 Uit het onderzoek door de technische recherche van de politie Utrecht bleek het volgende. De pallets waren voorzien van een adreslabel waarop onder meer het volgende te lezen was: [adres te Engeland], to [getuige 1]. Op beide pallets stonden vier lagen met kartonnen dozen. De dozen van de bovenste drie lagen van ieder pallet bleken alle serviesgoed te bevatten. In de drie dozen van de onderste laag werden, verpakt tussen het serviesgoed, diverse verpakkingen met pillen aangetroffen. In die dozen zijn 100 pakketten met daarin pillen aangetroffen. In totaal betrof de netto inhoud ongeveer 217 kilogram aan pillen.3 Monsters van de aangetroffen pillen zijn naar het Nederlands Forensisch Institituut te Den Haag gezonden. Uit onderzoek is gebleken dat deze monsters MDMA bevatten. MDMA is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.4
[Getuige 2], werkzaam bij [transportbedrijf B] te [plaats D], heeft een verklaring afgelegd over de op 17 februari 2006 inbeslaggenomen pallets. Hij werd op 14 februari 2006 gebeld door een man, die zich voorstelde als A. van H. Deze man vroeg hem of hij een pallet met servies naar Engeland kon transporteren. [Getuige 2] heeft deze man aangegeven dat dit kon en dat hij de pallets mocht lossen bij een transporteur genaamd [A], [adres] te [plaats A]. Van H. zou de pallets op 15 februari 2006 voor 10.00 uur bij [transportbedrijf A] komen lossen. In de middag belde Van H. dat het niet één, maar twee pallets waren geworden.5
[Getuige 3], werkzaam bij het bedrijf [A], heeft verklaard dat er op 15 februari 2006 een man bij het bedrijf kwam die twee pallets kwam brengen. Het was een blanke man, leeftijd tussen 20 en 30 jaar, met donker kort haar.6 Door [getuige 2] werden e-mails overgedragen, waarop de gegevens van A. van H. stonden, waaronder zijn opgegeven woonadres, e-mailadres en telefoonnummer. Het ip-adres van waaraf de door [getuige 2] overgedragen e-mails zijn verzonden is achterhaald. Het ip-adres werd gebruikt door [medeverdachte E], wonende aan de [adres] te [plaats E] Uit onderzoek bleek dat het door A. van H. opgegeven adres een niet bestaand adres was. De identiteit van 'A. van H' is niet achterhaald.7 [medeverdachte E] heeft verklaard dat hij niet degene is die de pallets heeft afgeleverd.8
Onderzoeksgegevens Engeland
[getuige 1] werd op 22 februari 2006 door de Metropolitan Police te Londen aangehouden bij het transportbedrijf [adres te Engeland] waar hij zich meldde voor het ophalen van de hiervoor bedoelde vracht servies. Vervolgens werd in zijn woning een doorzoeking verricht waarbij zijn broer [getuige 4] werd aangetroffen en aangehouden.9
In een slaapkamer, aangeduid als slaapkamer 3, van de woning van [getuige 1] aan de [straat te Engeland] werd een groen adresboekje met veel Nederlandse namen en telefoonnummers aangetroffen, waaronder:
- [H-naam] [telefoonnummer eindigend op 76]
- [H-naam] [telefoonnummer eindigend op 76]
- 4444 [telefoonnummer eindigend op 76]
- xyz [telefoonnummer eindigend op 11]
De telefoonnummers [telefoonnummer eindigend op 76] en [telefoonnummer eindigend op 11] betreffen opgenomen en afgeluisterde nummers in gebruik bij verdachte.10
Daarnaast is een GSM Nokia 7200 in de woning van [getuige 1] aangetroffen. Onder het kenmerk Han was nummer [telefoonnummer eindigend op 73] opgeslagen. Dit nummer is aangetroffen op de achterzijde van een gsm, die in de woning van verdachte in een doos is aangetroffen.11 [Getuige 4] heeft in zijn verhoor tegenover de Metropolitan Police te Londen aangegeven dat hij de GSM Nokia 7200 in gebruik had.12
Bij de aanhouding van [getuige 1] is een mobiele telefoon van het merk Motorola, V66e, aangetroffen. Onder de positie 4 van deze mobiele telefoon (GSM Motorola type V66e) was onder kenmerk 'H' het nummer [telefoonnummer eindigend op 62] opgeslagen. In de woning van verdachte stond een doos met achterzijdes van telefoons. Het telefoonnummer [telefoonnummer eindigend op 62] was vermeld op de losse achterzijde van een gsm. Uit de historische printgegevens bleek dat de gsm met aansluitnummer [telefoonnummer eindigend op 62] in de periode vanaf 1 oktober 2005 tot 2 maart 2006 voornamelijk de zendmasten aan de [straat] te [plaats F] en de [straat] te [plaats B] had aangestraald.13 Uit onderzoek bleek verder dat de gsm van het merk Motorola, V66e, een gemiste oproep had van 22 februari 2006 te 19.24.00 uur van telefoonnummer [telefoonnummer eindigend op 25]. Dit nummer is eveneens aangetroffen op de achterzijde van een gsm in de woning van verdachte.14
Bij de aanhouding van [getuige 2] is nog een andere mobiele telefoon van het merk Sony Ericsson, type T610 aangetroffen. In deze gsm is het telefoonnummer [telefoonnummer eindigend op 21] onder kenmerk 'H' aangetroffen. In dit toestel waren enkele sms berichten opgeslagen. Deze berichten bleken afkomstig te zijn van, danwel gericht te zijn aan het aansluitnummer [telefoonnummer eindigend op 21]. Het betreft onder meer het navolgende bericht op 21 februari 2006 te 17:55:02: "[adres en telefoonnummer te Engeland]". Door de gebruiker van het nummer [telefoonnummer eindigend op 21] is dit sms bericht verzonden aan [getuige 1] waarbij de gsm de zendmast aanstraalde aan de [adres] te [plaats B]. Uit onderzoek is gebleken dat de gsm's van verdachte veelal de zendmasten aan de [straat] te [plaats B] dan wel aan de [straat] te [plaats F] aanstraalden.15
Op 30 januari 2007 hebben verbalisanten [Q] en [Z] in Engeland [getuige 4] bezocht. Zij hebben[getuige 4] gevraagd wat hij kon verklaren over het transport verdovende middelen van 217 kilogram MDMA-pillen. [Getuige 4] heeft tegenover de verbalisanten verklaard dat [verdachte] betrokken was bij dit transport. Hij was door [verdachte] benaderd om een partij goederen in ontvangst te nemen in Engeland. Hij herkent [verdachte] op de hem getoonde foto en verklaart [verdachte] al 20 jaar te kennen. [Getuige 4] heeft eveneens tegenover de verbalisanten verklaard dat een man genaamd [T.] bij zijn vrouw aan de deur was geweest om te vragen waar hij was.16 [T.] heeft erkend dat hij degene is geweest die aan de deur van de vrouw van [getuige 4] is geweest. Hij moest van verdachte bij de vrouw van [getuige 4] aan de deur gaan om haar te vertellen dat [getuige 4] contact met verdachte moest opnemen. Verdachte had hem in februari of maart 2006 verteld dat er een transport was geweest en dat dat transport gepakt of geript was.17
Aantreffen servies in loods te [plaats C]
Gedurende het onderzoek bleek dat verdachte regelmatig in de loods aan de [adres] te [plaats C] verbleef. Op 19 januari 2007 werd in deze loods waar een hennepkwekerij bleek te zijn ingericht een doorzoeking ter inbeslagneming verricht.18 In de loods werd in dozen serviesgoed aangetroffen. Door verbalisanten is waargenomen dat het serviesgoed dat in [plaats A] werd aangetroffen, waarin 217 kilogram MDMA-pillen waren verstopt, sterke gelijkenis vertoonde met het serviesgoed in de loods. Bij een aangetroffen mok was een specifiek kenmerk te zien aan het oortje van de mok, dat sterke gelijkenis vertoonde met de mokken die zijn aangetroffen in [plaats A]. Tevens bleek de dat de in de loods aangetroffen kannen en asbakken sterke gelijkenis vertoonden met het in [plaats A] op 17 februari 2006 aangetroffen serviesgoed.19
Betrokkenheid van verdachte
Uit de gebezigde bewijsmiddelen -in onderling verband en samenhang bezien- volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte betrokken is geweest bij de uitvoer naar Engeland van ongeveer 217 kilogram MDMA-pillen, die verstopt waren in het servies.
Verdachte kan -anders dan de raadsvrouw heeft betoogd- aan het serviesgoed, dat in [plaats A] is aangetroffen, gekoppeld worden. In een loods in [plaats C] is een hennepkwekerij aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij betrokken was bij deze hennepkwekerij.20 In deze loods is in dozen serviesgoed aangetroffen. Verdachte heeft erkend dat deze dozen met servies van hem waren.21 Dit servies vertoonde sterke gelijkenis met het serviesgoed dat bij het XTC-transport is aangetroffen.
[Getuige 1] had zich gemeld bij het adres van het transportbedrijf in Engeland, waar het serviesgoed in [plaats A] naartoe zou worden getransporteerd. [Getuige 1] had een sms-bericht van het telefoonnummer [telefoonnummer eindigend op 21] ontvangen, waarin het adres van dit transportbedrijf stond vermeld. Gelet op het feit dat dit sms-bericht verzonden is door het telefoonnummer [telefoonnummer eindigend op 21], waarbij de zendmast aan de [straat] te [plaats B] werd aangestraald, dat het nummer [telefoonnummer eindigend op 21] onder het kenmerk 'H' stond opgeslagen in een bij [getuige 1] aangetroffen gsm en gelet op het onderzoeksgegeven dat de gsm's van verdachte -naast de zendmast aan de [straat] te [plaats F] - de zendmast aan de [straat] te [plaats B] aanstraalden, is het hof van oordeel dat het sms-bericht met het adres van het transportbedrijf in Engeland naar [getuige 1] is verzonden met een gsm van verdachte. Het hof heeft bij dit oordeel tevens acht geslagen op het feit dat andere Nederlandse telefoonnummers bij [getuige 1] zijn aangetroffen, die eveneens aan (telefoons van) verdachte gekoppeld konden worden.
Uit de hierboven gerelateerde verklaring van [T.] volgt dat verdachte wetenschap had dat er een transport van verdovende middelen naar Engeland had plaatsgevonden. Volgens de verklaring van [getuige 4], die hij tegenover verbalisanten [Q] en [Z] heeft afgelegd, was verdachte betrokken bij het transport. Hij was door verdachte benaderd om een partij goederen, waarmee naar het oordeel van het hof de betreffende partij XTC-pillen is bedoeld, in ontvangst te nemen in Engeland. Het hof ziet -anders dan de raadsvrouw en ook anders dan zou kunnen volgen uit hetgeen hij bij de rechtbank in eerste aanleg heeft verklaard - geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van deze tegenover de politie afgelegde verklaring. Verbalisanten [Q] en [Z] zijn in eerste aanleg ter terechtzitting gehoord. Zij hebben verklaard dat hetgeen in het proces-verbaal omtrent het bezoek aan [getuige 4] staat vermeld juist is. Het hof ziet geen reden hieraan te twijfelen. Het hof heeft in dit verband tevens acht geslagen op de omstandigheid dat een ander gedeelte van de door [getuige 4] afgelegde verklaring, inhoudende dat een man genaamd [T.] bij zijn, [getuige 4], vrouw aan de deur is geweest, bevestiging vindt in de verklaring van [T].
Op grond van het voorgaande komt het hof dan ook tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die ervoor heeft gezorgd dat het verdere transport van het servies, waarin de MDMA-pillen verstopt zaten, in Engeland kon plaatsvinden.
Medeplegen
Naar het oordeel van het hof volgt uit de hierboven weergegeven gang van zaken dat verdachte bij het tenlastegelegde buiten het grondgebied van Nederland brengen van de XTC-pillen een zodanige rol heeft gespeeld dat hij als medepleger van dat feit kan worden aangemerkt. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is het hof van oordeel dat zowel de gedragingen van verdachte, die buiten de in de tenlastegelegde periode vallen, alsmede gedragingen die betrekking hebben op het verdere transport van de XTC kunnen bijdragen aan dit oordeel.
Naar hun aard vinden gedragingen zoals de tenlastegelegde uitvoer van XTC doorgaans in een in zekere mate georganiseerd verband plaats, hetgeen naar het oordeel van het hof ook bij de bovenomschreven uit de bewijsmiddelen blijkende gang van zaken het geval is geweest. Binnen dit complex van door meerdere personen verrichte gedragingen is de bijdrage van verdachte naar het oordeel van het hof zodanig geweest dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en volledige samenwerking bij de totstandkoming van het strafbare feit.
In het bijzonder ten aanzien van feit 2 22
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van feit 2 wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De rechtbank heeft ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde het volgende overwogen:
" Uit de opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken blijkt het volgende. Op 23 augustus 2006 belde verdachte met autobedrijf [W] te [plaats G], noemde zich [naam medeverdachte K] en vroeg of er nog een Golfje te huur was voor de volgende week op maandag en dinsdag de 28e en 29e. Verdachte gaf aan de auto rond 9 à 10 uur te komen ophalen en gaf de gegevens van [medeverdachte K]. Dezelfde dag belde verdachte met [medeverdachte K] en gaf te kennen dat deze dinsdag even vrij moest houden23. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij voor [medeverdachte K] en op naam van [medeverdachte K] een auto heeft gehuurd.24 Door het observatieteam werd vervolgens op 28 augustus 2006 waargenomen dat de gehuurde Volkswagen Golf voorzien van het kenteken [nummer] wegreed bij garage [W] te [plaats G] en omstreeks 11:58 uur het terrein aan de [straat] te [plaats B] opreed, zijnde het verblijfadres van verdachte. De bestuurder wordt herkend als [medeverdachte K]. Vervolgens werd gezien dat [medeverdachte K] de Volkswagen verplaatste en met de achterzijde bij de geopende ingang van een naast de woonboerderij geleden loods parkeerde. Gezien werd dat verdachte en [medeverdachte] de loods binnenliepen. De kofferbak van de Volkswagen was geopend.25 Op dinsdag 29 augustus 2006 te 05:54 uur bleek uit de observatie middels de plaatsbepalingsapparatuur dat de Golf richting [plaats B] reed alwaar van 05:58:35 uur tot 06:00:55 uur een stop volgde op coördinaat breedtegraad [coördinaat] en lengtegraad [coördinaat]. Dit coördinaat correspondeert met het [adres] te [plaats B]16. Vervolgens werd om 06:55 uur door het observatieteam waargenomen dat de Volkswagen Golf voorzien van het [kenteken] de grens van Nederland met Duitsland passeerde, alwaar de observatie door een Duits observatieteam werd overgenomen.26 Vervolgens werd voornoemde Volkswagen Golf in Duitsland op de A81 ter hoogte van [plaats in Duitsland] gecontroleerd door de snelwegpolitie in het district [plaats in Duitsland]. Hierbij werden in een reistas op de achterbank alsmede in een tweede reistas in de kofferruimte van de huurauto in totaal 21,880 kilogram marihuana (hennep) en 5,127 kilogram hasj aangetroffen. De bestuurder, [medeverdachte K], werd aangehouden".27 [Medeverdachte K] heeft het drugstransport bekend en heeft verklaard dat hij twee tassen met marihuana naar Stuttgart moest brengen en dat hij 1500 euro zou krijgen. De auto waarin hij reed, was door [verdachte] gereserveerd en hij had samen met [verdachte] de auto opgehaald. De drugs had hij bij [verdachte] gebracht en vlak voor zijn vertrek, bij [verdachte] opgehaald, waarna hij gelijk is vertrokken.28 "
Het hof neemt bovenstaande bewijsmotivering over, met dien verstande dat in voetnoot 26 een vindplaats van een bewijsmiddel is toegevoegd. Het hof merkt daarbij nog het volgende op.
[Medeverdachte K] heeft tegenover de rechter-commissaris op 11 juli 2007 verklaard dat verdachte niet wist dat hij naar Duitsland ging en ook niet wist wat hij met de auto van plan was. Verdachte heeft in eerste aanleg eveneens verklaard niets met de uitvoer van de drugs naar Duitsland van doen te hebben gehad. Het hof hecht echter geen waarde aan de verklaringen van [medeverdachte K] en verdachte dat verdachte van niets zou hebben geweten.
Naar het oordeel van het hof is sprake van medeplegen door verdachte van het transport door [medeverdachte K] van hennep en hashish naar Duitsland. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte het initiatief heeft genomen tot het huren van de auto. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij de auto voor [medeverdachte K] gereserveerd heeft.29 Hij heeft in eerste aanleg erkend dat hij zich bij het verhuurbedrijf heeft voorgedaan als [medeverdachte K].30 Verdachte heeft een auto gehuurd voor maandag of dinsdag de 28e en 29e (het hof begrijpt: maandag 28 of dinsdag 29 augustus 2006). Verdachte heeft vervolgens [medeverdachte K] ingelicht over de geplande datum van transport.
Hij heeft immers [medeverdachte K] gebeld en gezegd dat hij dinsdag (het hof begrijpt: dinsdag 29 augustus 2006) moest vrij houden. Die dag, dinsdag 29 augustus 2006, mondde ook daadwerkelijk uit in de uitvoering van het -naar het oordeel van het hof door verdachte en [medeverdachte] geplande- drugstransport naar Duitsland. [Medeverdachte K] is die dag in Duitsland aangehouden, waarbij de drugs door de Duitse politie in de door verdachte gehuurde auto is aangetroffen. De samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte K] was zo nauw en bewust dat sprake was van medeplegen van het drugstransport naar Duitsland. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is het hof van oordeel dat aan de gedragingen van verdachte, die buiten de periode van de bewezenverklaring vallen, betekenis kan worden toegekend bij het oordeel dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt van de in de bewezenverklaring op 29 augustus 2006 plaatsgevonden gedraging.
In het bijzonder ten aanzien van feit 3 31
De rechtbank heeft ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde het volgende overwogen:
" Op 19 januari 2006 werd in een loods gelegen aan [adres] te [plaats C] in het achterste gedeelte van het pand een zogenaamde hennepstekkenkwekerij aangetroffen met een kweekcapaciteit van 728 hennepplanten.32 Door [medeveroordeelde R] is verklaard dat hij in de zomer van 2006 twee jongens tegen kwam en dat zij hem vroegen of hij geld wilde verdienen door iets op naam te pakken, daar bedoelden zij een pand mee. [Medeverdachte R] heeft voorts verklaard dat hij in september (de rechtbank begrijpt: september 2006) een van die jongens weer tegenkwam en dat hij het pand aan de [adres] had geadviseerd had omdat dat toen leeg stond. Ergens in oktober 2006 zijn [medeveroordeelde R] en de twee jongens begonnen met opbouwen en eind november 2006 was het klaar. Alleen [medeveroordeelde R] en de twee jongens hadden een sleutel van de loods. [Medeveroordeelde R] heeft verder verklaard dat ze de blaadjes eraf haalden, dat dit een keer of vier vijf is gebeurd en dat ze de blaadjes daarna wegbrachten. Hij, [medeveroordeelde R], knipte alleen de grote afvalbladeren eruit. Die jongens knipten de kleine blaadjes eruit waar ze van die stekjes van maken en brachten die ook weg. De afspraak was ze dat alles door drie zouden delen.33 Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij betrokken is geweest bij de aangetroffen hennepkwekerij, dat hij heeft geholpen met de opbouw van de hennepkwekerij, dat hij wat spullen ten behoeve van de kwekerij had gehaald en dat hij advies gaf. Verdachte heeft tevens verklaard dat zowel [medeveroordeelde R] als [medeveroordeelde W] bij de hennepkwekerij betrokken waren.34 "
Het hof neemt bovenstaande motivering over, met dien verstande dat in de bewijsmotivering van de rechtbank kennelijk per abuis overeenkomstig de bijlage (pagina 88-90) van het proces-verbaal [nummer] in de eerste zin wordt aangegeven dat op 19 januari 2006 de hennepstekkenkwekerij is aangetroffen, aangezien de vermelding van dat jaartal een kennelijke verschrijving is. Het hof zal deze zinsnede verbeterd lezen, in die zin dat 19 januari 2007 bedoeld is. Uit het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, [nummer], pagina 11-12, blijkt dat op 19 januari 2007 op het adres aan de [straat] te [plaats C] een nader onderzoek is ingesteld.
In het bijzonder ten aanzien van feit 5 35
Het hof neemt over hetgeen de rechtbank met juistheid heeft overwogen met betrekking tot feit 5, zoals hierna is vermeld, met dien verstande dat in de bewijsmotivering van de rechtbank per abuis in de voetnoot, die thans als nummer 40 is genummerd, de verkeerde paginanummers uit het aanvullend proces-verbaal, nummer 27-0021916, zijn vermeld. Deze vermelding is hieronder door het hof verbeterd.
De rechtbank heeft ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde het volgende overwogen:
" Uit de gegevens van het Kadaster blijkt dat de locatie [straat], [postcode] te [plaats B] op 31 december 2002 in eigendom is gekomen van [naam verdachte], geboren [datum].36 Hiertoe was op 30 december 2002 op genoemd perceel een hypothecaire lening bij [maatschappij H] afgesloten met een hoogte van [bedrag].37 Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het juist is dat hij voor voornoemd bedrag op voormeld tijdstip een hypothecaire lening heeft afgesloten en dat de hypotheek op zowel zijn naam als de naam van zijn vriendin staat. Zijn vriendin verblijft op het adres [straat] te [plaats B] en hij ook, als hij in Nederland is.38 Uit informatie, verstrekt door [maatschappij H] bleek de reden van de hypotheekaanvraag de aankoop van een woning aan de [straat] te [plaats B]. Verder bleek dat het opgegeven bruto jaarinkomen van de aanvrager, te weten verdachte [naam verdachte], ten tijde van de aanvraag [bedrag] bedroeg. Het opgegeven bruto jaarinkomen van partner [naam] bedroeg ten tijde van de [bedrag]. Verder bleek uit de gegevens die door [maatschappij H] ter beschikking zijn gesteld dat ter onderbouwing van de opgegeven jaarsalarisgegevens door de aanvrager en zijn partner werkgeversverklaringen en een salarisspecificatie [bedrijf R]gevestigd aan het [straat] te [plaats H], als werkgever vermeld.39 Op deze werkgeversverklaring staat vermeld dat [verdachte] sinds 01 maart 2002 in dienst is getreden. De werkgeversverklaring is op 04 november 2002 namens de werkgever ondertekend.40 Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad werkzaam is geweest bij [bedrijf R] dat hij daar kort heeft gewerkt en dat dit in april 2002 is geweest.41 "
In het bijzonder ten aanzien van feit 6 42
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een voorwerp vermeld op lijst a of b van de bij de Regeling Wapens en Munitie tenlastegelegde, zijnde het tenlastegelegde luchtdrukwapen van het merk Shin Shung. Dit luchtdrukwapen staat niet vermeld op de bedoelde lijst a of b.
Het hof neemt over hetgeen de rechtbank wat betreft feit 6 ten aanzien van de tenlastelegde munitie -na verbetering van een enkele taalfout- heeft overwogen:
" Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat tijdens de doorzoeking op 19 januari 2007 in de woning gelegen aan de [straat] te [plaats B] in het kader van het onderzoek [naam], in de slaapkamer een hoeveelheid patronen werd aangetroffen. Deze patronen zijn onderzocht en gebleken is dat deze uit twee verschillende merken en kalibers bestonden, te weten:
- 50 scherpe volmantelpatronen van het Tsjechische merk/fabrikant Sellier & Bellot van het kaliber 9 mm Luger;
- 5 scherpe patronen van het merk Precision Made Cartridges van het kaliber 32 auto van de Amerikaanse fabrikant Eldorado Cartridge Corporation.
Genoemde kogelpatronen zijn geschikt om met vuurwapens uit de categorie III te worden geschoten.
Alle genoemde patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.43
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij voornoemde patronen voorhanden heeft gehad en dat hij wist dat hij deze niet rond had mogen laten slingeren en in de kluis had moeten leggen.44 "
Het hof merkt daarbij nog het volgende op. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij over een wapenvergunning beschikte, maar dat hij niet overeenkomstig de vergunning heeft gehandeld, doordat hij de munitie in een afgesloten kluis had moeten leggen. Gelet op de omstandigheid dat verdachte niet overeenkomstig zijn wapenvergunning heeft gehandeld, is het hof van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, het voorhanden hebben van 55 patronen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2006
tot en met 17 februari 2006 te [plaats A] en in elk geval in Nederland tezamen
en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten
het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5
van de Opiumwet, ongeveer 217 kilogram MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij die
wet behorende lijst I, immers heeft/hebben hij verdachte en / of zijn
mededader(s) opzettelijk
- voornoemde MDMA verpakt en in een partij servies verstopt en/of
- vervolgens voornoemde MDMA aangeboden aan een transportbedrijf en/of
- de opdracht gegeven om voornoemde MDMA naar een opgegeven adres in Engeland
te transporteren;
2.
hij op 29 augustus 2006 te [plaats B],
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 27 kilogram
hashish en hennep, zijnde hennep en hashish middelen
vermeld op de bij die wet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 1 september 2006 tot en met 19 januari 2007
te [plaats C] tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [straat] grote hoeveelheden
hennepplanten en delen daarvan, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van die wet;
5.
hij in de periode van 1 november 2002 tot en met 31 december 2002 te [plaats B], opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse werkgeversverklaring -
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin
dat hij, verdachte die werkgeversverklaring heeft gebruikt ter verkrijging van
een hypothecaire leningen bestaande die valsheid hierin dat
deze verklaring ziet op een niet meer bestaand dienstverband;
6.
hij op 19 januari 2007 te [plaats B] of munitie van categorie III,
te weten 55 patronen, voorhanden heeft gehad;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte van feit 4 wordt vrijgesproken en ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 5 en 6 wordt veroordeeld een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en een geldboete van € 30.000,=.
De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 4 niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging en verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 5 en 6 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en een geldboete van
€ 50.000,=. Verdachte is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.
Volgens de advocaat-generaal dient verdachte ten aanzien van de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten te worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd.
Het hof heeft dezelfde feiten als de rechtbank bewezen verklaard. De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan uitvoer van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA, totaal ongeveer 217 kilogram. Verdachte heeft het serviesgoed, waarin de pillen zijn aangetroffen, geleverd. De pillen waren bestemd voor Engeland. Verdachte heeft het verdere transport van de pillen in Engeland geregeld. Verdachte heeft zich ook nog aan andere strafbare feiten schuldig gemaakt. Hij heeft samen met een ander ongeveer 27 kilogram hennep en hashish naar Duitsland uitgevoerd. Tijdens het onderzoek is een hennepkwekerij in een loods aangetroffen. Verdachte is betrokken geweest bij de opbouw en het in stand houden van deze kwekerij. Ook is tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte rondslingerende munitie aangetroffen. Tenslotte heeft verdachte gebruik gemaakt van een valse werkgeversverklaring ter verkrijging van een hypothecaire lening, waardoor hij het maatschappelijk vertrouwen in de echtheid van documenten heeft geschaad.
Hoewel in de onderhavige zaak verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diverse strafbare feiten, ligt het zwaartepunt bij de bepaling van de precieze hoogte van de straf bij feit 1, de uitvoer van MDMA naar Engeland. MDMA is voor de gezondheid van gebruikers daarvan een zeer schadelijke stof en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving vanwege de daarmee gepaard gaande misdrijven. Door aldus te handelen heeft verdachte de volksgezondheid in gevaar gebracht. Dat het feit in georganiseerd verband heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld, rekent het hof verdachte aan. Ten nadele van verdachte heeft het hof eveneens rekening gehouden met het feit dat het om een enorme hoeveelheid harddrugs gaat die de volksgezondheid schade toe kunnen brengen. De harddrugs waren, gelet op de hoeveelheid, kennelijk bestemd voor de handel. Verdachte heeft aldus -met veronachtzaming van de aan zijn handelen voor anderen verbonden gevaren- uitsluitend gehandeld om er zelf financieel beter van te worden. Ten voordele van verdachte is rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte blijkens het, verdachte betreffend, Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 29 juni 2009, niet eerder voor overtreding van de Opiumwet is veroordeeld. Mede in aanmerking genomen de strafoplegging in soortgelijke gevallen van uitvoer van een dergelijke grote hoeveelheid MDMA, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, zoals de rechtbank heeft opgelegd, passend en geboden is. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal ziet het hof, mede gelet op het feit dat de MDMA door de politie in beslag genomen is, geen aanleiding om naast de langdurige gevangenisstraf een geldboete op te leggen.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat strafvermindering overeenkomstig artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient plaats te vinden.
Allereerst heeft zij hiertoe aangevoerd dat pas tijdens het hoger beroep een aanvullend proces-verbaal ter zake een uitgevoerd dactyloscopisch onderzoek op aangetroffen sporen uit de onderschepte pillen in serviesgoed aan het dossier is toegevoegd, terwijl dit proces-verbaal van 8 maart 2007 dateert. In dit proces-verbaal is een lijst met namen opgenomen van personen op wie in het onderzoek in september 2006 de aandacht was gevestigd. Op deze lijst komt [medeverdachte B] voor. Dit is een voor de verdediging relevant -ontlastend- gegeven, te meer nu de verdediging in eerste aanleg heeft aangevoerd dat [medeverdachte B] de opdrachtgever van het transport van de pillen is geweest.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een door opsporingsambtenaren danwel het Openbaar Ministerie opzettelijk begaan vormverzuim. Voor zover er al sprake zou zijn van een vormverzuim, zoals de raadsvrouw heeft gesteld, is dit verzuim hersteld doordat het proces-verbaal inmiddels is toegevoegd aan het dossier. Het verweer wordt verworpen.
Daarnaast heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. Op 12 juni 2008 heeft het hof het verzoek van de verdediging tot het horen van de [getuige 1] in Engeland toegewezen. De zaak is naar de rechter-commissaris verwezen. De rechter-commissaris heeft pas na geruime tijd inspanningen verricht teneinde de getuige te horen. Na diverse aanhoudingen van de zaak is de zaak op de zitting van 13 juli 2009 inhoudelijk behandeld, terwijl de getuige nog steeds niet is gehoord. Volgens de raadsvrouw zijn deze perikelen rond het horen van de getuige reden om strafvermindering overeenkomstig artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering toe te passen.
Hoewel de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep lang op zich heeft laten wachten, ziet het hof geen aanleiding aan het tijdsverloop de sanctie van strafvermindering als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te verbinden. Hierbij is acht geslagen op de ingewikkeldheid van de procedure die gepaard gaat met het horen van een getuige in het buitenland. Het verweer wordt verworpen.
Inbeslaggenomen voorwerpen
De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1 begane feit aangetroffen. Zij behoren aan verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het hof zal ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen en geld de teruggave aan verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verstaat, dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep, waarbij de officier van justitie ten aanzien van het onder 4 tenlastgelegde niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging.
Wijst af het verzoek tot het horen van [getuige 1].
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De in beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- A.06...2.0 blok hash;
- A.06...4.0.1a broodje 'hasj' met '1'erop;
- A.06...4.0.16 vierkant blokje hasj.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
[opsomming voorwerpen en geld]
Aldus gewezen door
mr A.E. Harteveld, voorzitter,
mr A. van Waarden en mr A.W.M. Elders, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr N.M.H. van Ek, griffier,
en op 27 juli 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten:
1 In de hierna te vermelden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer], gesloten en getekend op 11 april 2007 te Helmond (zaaksdossier 1).
2 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 56 van het proces-verbaal genummerd [nummer]) voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten.
3 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 94, 95 en 97 van het proces-verbaal genummerd [nummer]) voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten.
4 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 98-120 van het proces-verbaal genummerd [nummer]) voor zover inhoudende de sporen objectcodes en het deskundigenrapport, opgemaakt door ing. [naam], werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en ondertekend op 16 maart 2006 (als bijlage op pag. 154-156 van het proces-verbaal genummerd [nummer]).
5 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 62 e.v. van het proces-verbaal genummerd [nummer]) voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 2].
6 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 78 van het proces-verbaal genummerd [nummer]) voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 3].
7 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer], gesloten en getekend op 11 april 2007 te Helmond, pagina's 11-14.
8 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 440 van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd [mummer], gesloten en getekend op 10 april 2007 te Helmond (persoonsdossier) voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte E].
9 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer], gesloten en getekend op 11 april 2007 te Helmond, pagina's 14-15.
10 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer], gesloten en getekend op 11 april 2007 te Helmond, pagina 16.
11 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer], gesloten en getekend op 11 april 2007 te Helmond, pagina 18-19.
12 Een schriftelijk bescheid, zijnde een vertaling van een proces-verbaal, opgemaakt door de Metropolitan Police, betreffende een verhoor op 23 februari 2006 te 15.15 uur van [getuige 4], vermeld onder pagina 0170.
13 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer], gesloten en getekend op 11 april 2007 te Helmond, pagina's 17 en 20.
14 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer], gesloten en getekend op 11 april 2007 te Helmond, pagina 17.
15 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer], gesloten en getekend op 11 april 2007 te Helmond, pagina 16-17.
16 Het -anders dan de raadsvrouw heeft betoogd- in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 449 van het proces-verbaal genummerd [nummer]) voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten.
17 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 376 van het proces-verbaal genummerd [nummer]) voor zover inhoudende de verklaring van [T].
18 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer], gesloten en getekend op 11 april 2007 te Helmond, pagina 25.
19 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 294-295 van het proces-verbaal genummerd [nummer]) voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten.
20 Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 2 oktober 2007 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Utrecht, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
21 Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 2 oktober 2007 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Utrecht, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
22 In de hierna te vermelden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer], gesloten en getekend op 5 april 2007 te Helmond (zaaksdossier 2).
23 Proces-verbaal nr. [nummer], zaaksdossier 2, p. 16-18 (ambtsedig proces-verbaal inhoudende de uitwerking van een aantal opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken).
24 Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 november 2007.
25 Proces-verbaal nr. [nummer], zaaksdossier 2, p. 21-25 met bijlagen en p. 26-31 (ambtsedig proces-verbaal van observatie).
26 Proces-verbaal nr. [nummer], zaaksdossier 2, p. 8 en 32-34 (ambtsedig proces-verbaal van observatie).
27 Een geschrift, zijnde een vertaling uit de Duitse taal van een afsluitend proces-verbaal van inspecteur [naam] d.d. 11 oktober 2006, met als bijlage een vertaling uit de Duitse taal van een onderzoeksrapport van dr. [naam], gediplomeerd chemicus, werkzaam bij de Recherche Forensisch Instituut te [plaats] Duitsland (losse bijlage bij het proces-verbaal Onderzoek [naam] van het Korps Landelijke Politie Diensten, Dienst Nationale Recherche).
28 Verklaring [medeverdachte K], afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 11 juli 2007.
29 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 13 juli 2009.
30 Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 30 november 2007 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Utrecht, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
31 In de hierna te vermelden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer], gesloten en getekend op 2 april 2007 te Helmond (zaaksdossier 3).
32 Proces-verbaal nr. [nummer], zaaksdossier 3, p. 88-90 met fotobijlage p. 91-117 (ambtsedig proces-verbaal van verbalisanten).
33 Proces-verbaal nr. [nummer], zaaksdossier 3, p. 175-176 (verklaring [medeveroordeelde R] d.d. 20 januari 2007).
34 Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 november 2007.
35 In de hierna te vermelden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer], gesloten en getekend op 10 april 2007 te Helmond (zaaksdossier 5).
36 Proces-verbaal nr. [nummer], zaaksdossier 5, p. 74 (een geschrift, zijnde een kadastraal bericht object).
37 Proces-verbaal nr. [nummer], zaaksdossier 5, p. 77 (een geschrift, zijnde een hypothecair bericht brondocument).
38 Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting 30 november 2007.
39 Aanvullend proces-verbaal nr. [nummer], p. 721-723, (ambtsedig proces-verbaal van verbalisant).
40 Proces-verbaal nr. [nummer], zaaksdossier 5, p. 135(een geschrift, zijnde een werkgeversverklaring).
41 Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting 30 november 2007.
42 In de hierna te vermelden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer], gesloten en getekend op 5 april 2007 te Helmond (zaaksdossier 11).
43 Proces-verbaal nr. [nummer], zaaksdossier 11, p. 10-12 (ambtsedig proces-verbaal van verbalisant).
44 Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 november 2007.