ECLI:NL:GHARN:2009:BJ5227

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.029.670
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en opheffing faillissement wegens ontstaan van nieuwe schulden

In deze zaak hebben appellanten, een echtpaar met twee jonge kinderen, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Almelo, waarin hun verzoek tot opheffing van hun faillissement en toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten niet te goeder trouw waren geweest met betrekking tot het ontstaan van hun schulden, die onder andere bestonden uit een schuld aan de gemeente Veenendaal en het UWV. De appellanten stelden dat hun financiële problemen waren verergerd door de zorg voor hun gehandicapte kinderen en dat zij hulp hadden gezocht om hun financiën op orde te krijgen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 mei 2009, waarbij de advocaat van de appellanten niet op tijd aanwezig kon zijn, hebben de appellanten hun standpunten naar voren gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten tijdens hun faillissement nieuwe schulden hebben laten ontstaan, wat in strijd is met de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof oordeelde dat de appellanten niet in staat waren om hun financiën op orde te krijgen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waardoor de appellanten niet werden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof benadrukte dat de appellanten eerst een situatie moeten bereiken waarin geen nieuwe schulden meer ontstaan voordat zij in aanmerking kunnen komen voor de regeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.029.670
(zaaknummer rechtbank: F/186-187/08)
arrest van de eerste civiele kamer van 4 juni 2009
inzake
[appellant sub 1]
en zijn echtgenote
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten ,
advocaat: mr. D.J.H. Habers te Enschede.
1. Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 24 maart 2009 is het verzoek van appellanten (hierna te noemen: [appellanten]) tot opheffing van het op 2 juli 2008 op hun eigen verzoek uitgesproken faillissement onder gelijktijdige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 1 april 2009 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en hen alsnog toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de brief met bijlagen van 11 mei 2009 van de curator in het faillissement van [appellanten], mr. R.J. Joustra te Enschede, alsmede van de brieven met bijlagen van 12 en 15 mei 2009 van de advocaat van [appellanten].
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 mei 2009, waarbij [appellanten] zijn verschenen in persoon. Omdat hun advocaat als gevolg van fileproblemen niet tijdig ter zitting kon verschijnen en [appellanten] weer tijdig thuis dienden te zijn om hun (meervoudig gehandicapte) kinderen op te vangen, hebben [appellanten] om aanhouding van de mondelinge behandeling verzocht. Het hof heeft dit verzoek afgewezen en heeft [appellanten] uiteindelijk met hun instemming buiten aanwezigheid van hun advocaat gehoord. Het hof heeft de advocaat van [appellanten] later die dag afzonderlijk gehoord en hem in de gelegenheid gesteld na de zitting contact op te nemen met [appellanten] en, indien gewenst, hun aanvullende standpunten, feiten en omstandigheden uiterlijk 28 mei 2009 schriftelijk per fax aan het hof bekend te maken. [...], die namens de curator in het faillissement van [appellanten] zou verschijnen, is als gevolg van de eerder genoemde fileproblemen niet verschenen.
2.4 Het hof heeft kennisgenomen van de brief van 27 mei 2009 van de advocaat van [appellanten].
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Uit de stukken en het verhoor ter zitting is gebleken dat [appellanten] in gemeenschap met elkaar zijn gehuwd en samen met hun twee kinderen van respectievelijk een en twee jaar oud een gezin vormen. Hun schuldenlast bedraagt circa € 89.000,-, bestaande uit onder meer een schuld aan de gemeente Veenendaal van thans nog € 8.320,51 en een schuld aan het UWV van € 8.281,61. Daarnaast zijn na het uitspreken van het faillissement nieuwe schulden ontstaan, waaronder schulden aan het UWV en aan het CJIB.
3.2 De rechtbank heeft het verzoek van [appellanten] afgewezen omdat, kort gezegd, niet aannemelijk is geworden dat [appellanten] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van de schulden aan het UWV, aan de gemeente Veenendaal en aan het CJIB in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. De rechtbank acht het daarnaast niet aangewezen dat met het verkrijgen van de schone lei ook de tijdens het faillissement ontstane schulden zouden worden “weggesaneerd”.
3.3 [appellanten] kunnen zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank en stellen - kort samengevat - dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat zij ten aanzien van het ontstaan van de schulden niet te goeder trouw zijn geweest. Daartoe stellen zij dat zij de zorg dragen voor twee ernstig gehandicapte kinderen, waarin zij worden begeleid door het maatschappelijk werk te Enschede, dat hen daarnaast begeleidt bij het op orde brengen van de financiële administratie. De schuld aan de gemeente Veenendaal is ontstaan tijdens de samenwoning van [appellant sub 1] met een zekere mevrouw [A.] te Veenendaal, die klaarblijkelijk een uitkering van de gemeente ontving en die deze samenwoning niet aan de gemeente heeft gemeld. [appellant sub 1] heeft hierover contact gezocht met de gemeente maar de vermelding dat niet hij maar [A.] de uitkering had genoten, was onvoldoende om aan invordering te ontkomen. Met betrekking tot de schuld aan het UWV voert [appellant sub 1] aan dat hij bij het UWV heeft betwist dat hij zijn herstel niet tijdig zou hebben gemeld en dat dit zelfs heeft geleid tot een ruzie hierover op het kantoor van het UWV. Dat [appellanten] de ten onrechte ontvangen uitkering niet hebben gereserveerd, vindt zijn oorzaak in het feit dat zij toen niet vrij over hun rekeningen konden beschikken. Tot slot stellen [appellanten] dat de zorg voor hun twee gehandicapte kinderen veel extra kosten met zich meebrengt en dat zij hiervoor een persoonsgebonden budget hebben aangevraagd en gekregen. Zij hebben dit geld grotendeels gebruikt voor de aflossing van de ontstane nieuwe schulden, maar het ontvangen bedrag was daartoe echter niet geheel toereikend.
3.4 Het hof oordeelt als volgt. Het hof dient uit te gaan van de juistheid van de schuld aan de gemeente Veenendaal wegens bijstandsfraude, nu [appellant sub 1] heeft verklaard dat hij tegen het hieraan ten grondslag liggende invorderingsbesluit geen bezwaar of beroep heeft aangetekend en de termijn hiervoor inmiddels ruimschoots is verstreken. Een nog veel groter obstakel voor de toelating tot de schuldsaneringsregeling is, dat is komen vast te staan dat [appellanten] ook tijdens hun faillissement nieuwe schulden laten ontstaan en tot op heden, mede door hun problematische gezinssituatie, niet in staat zijn gebleken hun financiën op orde te krijgen. Het ontstaan van nieuwe schulden tijdens de schuldsaneringsregeling is een wettelijke grond voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, zodat toelating tot de schuldsaneringsregeling niet eerder aan de orde kan komen, dan nadat [appellanten] een situatie hebben bereikt, waarin in elk geval geen nieuwe schulden meer ontstaan, hetgeen ook volgt uit artikel 288 lid 1 onder c van de Faillissementswet. Nu vaststaat dat deze situatie thans nog niet is bereikt, kunnen [appellanten] nog niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dat [appellanten], zoals uit de brief van 27 mei 2009 van hun advocaat blijkt, hulp hebben gezocht bij [...] van de Maatschappelijke Dienst te Enschede en bij de heer [...] van de Stichting Verzorgd om zich te voorzien van een (liefst strenge) budgetbeheerder dan wel zich onder curatele te laten stellen, doet hieraan niets af, nu op dit moment nog niet is te voorzien tot welke resultaten dat zal leiden.
3.5 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 24 maart 2009.
Dit arrest is gewezen door mrs. V. van den Brink, A.A. van Rossum en S.B. Boorsma, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2009.