GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.029.670
(zaaknummer rechtbank: F/186-187/08)
arrest van de eerste civiele kamer van 4 juni 2009
[appellant sub 1]
en zijn echtgenote
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten ,
advocaat: mr. D.J.H. Habers te Enschede.
1. Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 24 maart 2009 is het verzoek van appellanten (hierna te noemen: [appellanten]) tot opheffing van het op 2 juli 2008 op hun eigen verzoek uitgesproken faillissement onder gelijktijdige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 1 april 2009 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en hen alsnog toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de brief met bijlagen van 11 mei 2009 van de curator in het faillissement van [appellanten], mr. R.J. Joustra te Enschede, alsmede van de brieven met bijlagen van 12 en 15 mei 2009 van de advocaat van [appellanten].
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 mei 2009, waarbij [appellanten] zijn verschenen in persoon. Omdat hun advocaat als gevolg van fileproblemen niet tijdig ter zitting kon verschijnen en [appellanten] weer tijdig thuis dienden te zijn om hun (meervoudig gehandicapte) kinderen op te vangen, hebben [appellanten] om aanhouding van de mondelinge behandeling verzocht. Het hof heeft dit verzoek afgewezen en heeft [appellanten] uiteindelijk met hun instemming buiten aanwezigheid van hun advocaat gehoord. Het hof heeft de advocaat van [appellanten] later die dag afzonderlijk gehoord en hem in de gelegenheid gesteld na de zitting contact op te nemen met [appellanten] en, indien gewenst, hun aanvullende standpunten, feiten en omstandigheden uiterlijk 28 mei 2009 schriftelijk per fax aan het hof bekend te maken. [...], die namens de curator in het faillissement van [appellanten] zou verschijnen, is als gevolg van de eerder genoemde fileproblemen niet verschenen.
2.4 Het hof heeft kennisgenomen van de brief van 27 mei 2009 van de advocaat van [appellanten].
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Uit de stukken en het verhoor ter zitting is gebleken dat [appellanten] in gemeenschap met elkaar zijn gehuwd en samen met hun twee kinderen van respectievelijk een en twee jaar oud een gezin vormen. Hun schuldenlast bedraagt circa € 89.000,-, bestaande uit onder meer een schuld aan de gemeente Veenendaal van thans nog € 8.320,51 en een schuld aan het UWV van € 8.281,61. Daarnaast zijn na het uitspreken van het faillissement nieuwe schulden ontstaan, waaronder schulden aan het UWV en aan het CJIB.
3.2 De rechtbank heeft het verzoek van [appellanten] afgewezen omdat, kort gezegd, niet aannemelijk is geworden dat [appellanten] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van de schulden aan het UWV, aan de gemeente Veenendaal en aan het CJIB in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. De rechtbank acht het daarnaast niet aangewezen dat met het verkrijgen van de schone lei ook de tijdens het faillissement ontstane schulden zouden worden “weggesaneerd”.
3.3 [appellanten] kunnen zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank en stellen - kort samengevat - dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat zij ten aanzien van het ontstaan van de schulden niet te goeder trouw zijn geweest. Daartoe stellen zij dat zij de zorg dragen voor twee ernstig gehandicapte kinderen, waarin zij worden begeleid door het maatschappelijk werk te Enschede, dat hen daarnaast begeleidt bij het op orde brengen van de financiële administratie. De schuld aan de gemeente Veenendaal is ontstaan tijdens de samenwoning van [appellant sub 1] met een zekere mevrouw [A.] te Veenendaal, die klaarblijkelijk een uitkering van de gemeente ontving en die deze samenwoning niet aan de gemeente heeft gemeld. [appellant sub 1] heeft hierover contact gezocht met de gemeente maar de vermelding dat niet hij maar [A.] de uitkering had genoten, was onvoldoende om aan invordering te ontkomen. Met betrekking tot de schuld aan het UWV voert [appellant sub 1] aan dat hij bij het UWV heeft betwist dat hij zijn herstel niet tijdig zou hebben gemeld en dat dit zelfs heeft geleid tot een ruzie hierover op het kantoor van het UWV. Dat [appellanten] de ten onrechte ontvangen uitkering niet hebben gereserveerd, vindt zijn oorzaak in het feit dat zij toen niet vrij over hun rekeningen konden beschikken. Tot slot stellen [appellanten] dat de zorg voor hun twee gehandicapte kinderen veel extra kosten met zich meebrengt en dat zij hiervoor een persoonsgebonden budget hebben aangevraagd en gekregen. Zij hebben dit geld grotendeels gebruikt voor de aflossing van de ontstane nieuwe schulden, maar het ontvangen bedrag was daartoe echter niet geheel toereikend.
3.4 Het hof oordeelt als volgt. Het hof dient uit te gaan van de juistheid van de schuld aan de gemeente Veenendaal wegens bijstandsfraude, nu [appellant sub 1] heeft verklaard dat hij tegen het hieraan ten grondslag liggende invorderingsbesluit geen bezwaar of beroep heeft aangetekend en de termijn hiervoor inmiddels ruimschoots is verstreken. Een nog veel groter obstakel voor de toelating tot de schuldsaneringsregeling is, dat is komen vast te staan dat [appellanten] ook tijdens hun faillissement nieuwe schulden laten ontstaan en tot op heden, mede door hun problematische gezinssituatie, niet in staat zijn gebleken hun financiën op orde te krijgen. Het ontstaan van nieuwe schulden tijdens de schuldsaneringsregeling is een wettelijke grond voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, zodat toelating tot de schuldsaneringsregeling niet eerder aan de orde kan komen, dan nadat [appellanten] een situatie hebben bereikt, waarin in elk geval geen nieuwe schulden meer ontstaan, hetgeen ook volgt uit artikel 288 lid 1 onder c van de Faillissementswet. Nu vaststaat dat deze situatie thans nog niet is bereikt, kunnen [appellanten] nog niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dat [appellanten], zoals uit de brief van 27 mei 2009 van hun advocaat blijkt, hulp hebben gezocht bij [...] van de Maatschappelijke Dienst te Enschede en bij de heer [...] van de Stichting Verzorgd om zich te voorzien van een (liefst strenge) budgetbeheerder dan wel zich onder curatele te laten stellen, doet hieraan niets af, nu op dit moment nog niet is te voorzien tot welke resultaten dat zal leiden.
3.5 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 24 maart 2009.
Dit arrest is gewezen door mrs. V. van den Brink, A.A. van Rossum en S.B. Boorsma, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2009.