ECLI:NL:GHARN:2009:BJ4718

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.028.487
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van partijen in echtscheidingsprocedures en de uitvoerbaarheid van voorlopige voorzieningen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, ging het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot de verplichtingen van de man ten aanzien van de vrouw in het kader van hun echtscheiding. De vrouw had de man op 12 maart 2009 gedagvaard en zes grieven ingediend tegen een eerder vonnis van de voorzieningenrechter. De vrouw vorderde onder andere dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de man zou veroordelen tot betaling van een bedrag van € 20.892,- en een maandelijkse bijdrage van € 1.741,- totdat de echtscheidingsbeschikking was ingeschreven. Daarnaast vorderde zij de uitkering van een internetbonusspaarrekening en de overdracht van een camper aan haar.

De man voerde verweer en stelde dat er geen executoriale titel bestond voor de door de vrouw gevorderde betalingen. Het hof oordeelde dat de afspraken die tussen partijen waren gemaakt niet in een executeerbare titel waren vastgelegd, waardoor de vrouw geen recht had op de gevorderde bedragen. Het hof concludeerde dat de grieven van de vrouw in het principaal beroep faalden, terwijl de grieven van de man in het incidenteel beroep slaagden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kende de man het gevorderde bedrag van € 11.125,01 toe, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van beide instanties werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke en executeerbare titel in echtscheidingsprocedures, vooral met betrekking tot financiële verplichtingen tussen ex-partners. Het hof bevestigde dat zonder een dergelijke titel, de vorderingen van de vrouw niet konden worden toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.028.487
(zaaknummer rechtbank 17896 KG ZA-09-32)
arrest van de vierde civiele kamer van 21 juli 2009
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.Weinans,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. Burgers.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 12 februari 2009 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem tussen principaal appellante (hierna ook te noemen: de vrouw) als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en principaal geïntimeerde (hierna ook te noemen: de man) als eiser in conventie, verweerder in reconventie heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De vrouw heeft bij exploit van 12 maart 2009 de man aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de man voor dit hof. In dit exploit heeft de vrouw zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis (zo begrijpt het hof) zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest
in conventie de man zijn vorderingen alsnog zal ontzeggen, althans de man in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren,
en in reconventie de man zal veroordelen:
a. aan de vrouw te betalen een bedrag van € 20.892,- alsmede een bedrag van € 1.741,- voor elke maand vanaf 1 februari 2009 totdat de echtscheidingsbeschikking van 2 december 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, althans zodanige bedragen als door het hof in goede justitie zullen worden vastgesteld;
b. er aan mee te werken dat het volledige saldo van de internetbonusspaarrekening met nummer [...] aan de vrouw wordt uitgekeerd en wel uiterlijk 10 dagen nadat dit (het hof leest) arrest aan de man zal zijn betekend, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor elke dag dat de man, nadat tien dagen zijn verstreken sedert betekening aan hem van dit arrest, in gebreke is aan dit arrest mee te werken, met machtiging aan de vrouw om, wanneer de man, ook wanneer tien dagen (het hof begrijpt) zijn verstreken nadat dit arrest aan hem zal zijn betekend, nalatig blijft aan de hiervoor omschreven veroordeling gevolg te geven, deze veroordeling zelf tenuitvoer te leggen en in overleg met het betreffende kantoor van de Rabobank het saldo van de internetbonusspaarrekening met nummer [...] aan zichzelf te doen overmaken c.q. uit te keren;
c. de Camper merk Fiat (kenteken [...]) met alle bijbehorende autobescheiden en (het hof leest) verzekeringsbescheiden aan de vrouw over te dragen en haar de vrije feitelijke beschikking daarover te geven en wel uiterlijk tien dagen nadat dit arrest aan de man zal zijn betekend, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat de man, nadat tien dagen zijn verstreken sedert betekening van dit arrest aan hem, in gebreke is aan dit arrest mee te werken;
althans zodanige beslissing te geven als het hof in goede justitie bepaalt;
met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden. Hij heeft geconcludeerd dat het hof de grieven van de vrouw ongegrond zal verklaren dan wel deze zal afwijzen.
2.4 Bij dezelfde memorie heeft de man incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het vonnis en heeft hij daartegen drie grieven aangevoerd en toegelicht. Hij heeft gevorderd, zo begrijpt het hof, dat het hof dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende de vrouw alsnog zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.125,01 met veroordeling van de vrouw in de werkelijke proceskosten van de procedure in beide instanties, voorlopig begroot op € 8.000,-.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist staan de door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis onder 2 genoemde feiten vast.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
in principaal en in incidenteel beroep
4.1 Vast staat dat er namens de vrouw executoriaal beslag is gelegd op een op naam van de man dan wel zijn onderneming staande bankrekening bij ABN AMRO en dat een bedrag van € 10.995,01 is overgemaakt door de bank aan de deurwaarder. De vrouw heeft niet betwist dat dit bedrag aan haar is doorbetaald. De eerste vier grieven in het principaal beroep leggen de vraag voor of er een titel bestond op grond waarvan de vrouw dit executoriaal beslag kon leggen.
4.2 Blijkens de beschikking voorlopige voorzieningen van 31 januari 2008 (verder te noemen: de eerste beschikking) heeft de vrouw onder meer verzocht om vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] en om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De behandeling van deze verzoeken is blijkens de beschikking aangehouden vanwege de onduidelijke financiële situatie aan de zijde van de man. Partijen zijn op 18 januari 2008, ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de verzochte voorlopige voorzieningen, wel onder meer overeengekomen dat de man vanaf die datum, naast betaling van een bijdrage van € 400,- per maand voor de verzorging en opvoeding van [het kind], alle kosten van de echtelijke woning, waar de vrouw met hun dochter in verbleef, zou betalen, waaronder begrepen de hypotheekrente, de verzekeringspremie en gas-water- en energiekosten (verder te noemen de woonlasten) en tevens de premie voor de ziektekostenverzekering van de vrouw en [het kind] (verder te noemen de ziektekosten). In de eerste beschikking zijn deze afspraken niet in het dictum verwerkt, zodat op grond daarvan geen executoriale titel is verkregen. In de overwegingen van de beschikking staat vermeld dat deze overeenkomst geldt tot het moment dat partijen nader anders overeenkomen of totdat door de rechtbank een beslissing zal worden gegeven over de kinder- en partneralimentatie.
4.3 Op 15 april 2008 heeft een tweede mondelinge behandeling voorlopige voorzieningen plaatsgevonden. De vrouw heeft verzocht de hiervoor genoemde afspraken vast te leggen in een beschikking. De man heeft zich hier weliswaar tegen verzet, verwijzend naar zijn slechte financiële omstandigheden, maar de rechtbank heeft overwogen dat de man dient te worden gehouden aan deze overeenkomst en heeft daarover een beslissing gegeven in het dictum van de beschikking van 24 april 2008 (verder te noemen: de tweede beschikking) luidende als volgt: “verstaat dat de man de kosten van de echtelijke woning voor zijn rekening neemt en zal betalen, waaronder begrepen de hypotheekrente, de verzekeringspremie alsmede gas-water- en de energiekosten alsmede de premie voor ziektekostenverzekering van de vrouw en de dochter”.
4.4 Voor het betalen van de woonlasten en de ziektekosten van de vrouw en [het kind] door de man bestaat geen wettelijke grondslag anders dan de algemene verplichting van de man bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Een verplichting tot betaling van partneralimentatie is echter niet vastgelegd in de tweede beschikking; het bepaalde ter zake de woonlasten en de ziektekosten kan niet als zodanig worden gezien. Op grond van artikel 822 Rv kunnen bepaalde limitatief in het artikel opgesomde ordemaatregelen genomen worden voor de duur van het echtscheidingsgeding. Het door de vrouw verzochte ter zake de woonlasten en ziektekosten behoort echter niet tot de in dit artikel genoemde voorzieningen, hetgeen in de tweede beschikking ook met zoveel woorden is overwogen. Dit is kennelijk voor de voorzieningenrechter reden geweest om in het dictum slechts te verwijzen naar de tussen partijen gemaakte afspraken door het gebruik van de formulering “verstaat dat”. Deze verwijzing kan niet worden aangemerkt als een executeerbare verplichting voor de man. Anders dan de vrouw heeft betoogd valt een degelijke verwijzing niet gelijk te stellen met een in executoriale vorm opgemaakt proces-verbaal in de zin van artikel 87 lid 3 Rv, alleen al omdat niet is voldaan aan het in dat artikel genoemde vormvereiste dat partijen of hun gevolmachtigden de regeling hebben ondertekend.
4.5 Nog afgezien van de vraag of de door partijen op 18 januari 2008 gemaakte afspraken nog golden ten tijde van het wijzen van de tweede beschikking bestond er dus geen titel op grond waarvan de vrouw het in 4.1 bedoelde executoriale beslag kon leggen. De eerste drie grieven in principaal beroep falen daarmee en de vierde grief behoeft geen bespreking.
4.6 Uit het voorgaande volgt dat de vordering van de man tot terugbetaling van het uitgewonnen bedrag en de in verband met deze uitwinning door de bank aan de man in rekening gebrachte kosten van € 130,- , die door de vrouw niet betwist zijn, in beginsel voor toewijzing gereed ligt. De voorzieningenrechter heeft echter niet het volledige bedrag van € 11.125,01 toegewezen maar heeft daarop een bedrag van € 2.478,73 in mindering gebracht, er van uitgaande dat de vrouw dit bedrag heeft aangewend om de lasten te voldoen die de man voor zijn rekening zou nemen. Grief A en B in het incidenteel beroep komen terecht op tegen dit oordeel. Nu het primaire standpunt van de man dat er geen titel ten grondslag ligt aan de executie wordt gevolgd is er geen plaats voor toewijzing van minder dan het primair door hem gevorderde bedrag. De vrouw heeft zich immers niet op verrekening beroepen, nog afgezien van het feit dat de man heeft betwist dat de vrouw het genoemde bedrag heeft betaald aan woonlasten.
4.7 De vrouw heeft in eerste aanleg (voor het geval dat mocht worden beslist dat de tweede beschikking geen titel voor de executie bevat) in reconventie in de eerste plaats een veroordeling gevorderd dat de man aan haar de woonlasten en ziektekosten voldoet vanaf 1 februari 2008 tot de datum dat de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand zal zijn ingeschreven. Voorzover al aangenomen zou moeten worden dat er een overeenkomst bestond tussen partijen over betaling van de woonlasten en ziektekosten door de man geldt dat deze niet vastgelegd is in een executeerbare titel. Zoals hierboven reeds overwogen is er voorts geen wettelijke grondslag voor een dergelijke vordering, behalve dan als deze als ordemaatregel in kort geding zou moeten worden getroffen. De vrouw heeft echter geen nakoming van de volgens haar gesloten overeenkomst gevorderd. Zij vordert namelijk niet dat de man de door hem onbetaald gelaten bedragen alsnog betaalt aan de crediteuren, maar vordert betaling aan haarzelf van deze bedragen. Zij heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij die lasten zelf heeft betaald. Gelet hierop is er geen grond voor toewijzing van de in reconventie sub 1 ingestelde vordering. Grief 5 in het principaal beroep faalt hiermee.
4.8 Hetzelfde geldt voor het in reconventie sub 2 gevorderde, hetgeen neerkomt op verkrijging van een voorschot op een verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen. Ook in hoger beroep heeft de vrouw onvoldoende gesteld over de samenstelling en omvang van de gemeenschap van goederen om in kort geding over een voorschot daarop te kunnen beslissen. Grief 6 in principaal beroep slaagt evenmin.
4.9 Resteert nog bespreking van grief C in incidenteel beroep, waarmee de man opkomt tegen de door de voorzieningenrechter uitgesproken compensatie van proceskosten. Het hof ziet in de feiten van deze zaak onvoldoende aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat in zaken tussen ex-echtelieden ieder de eigen kosten draagt.
5 Slotsom
5.1 Uit het voorgaande volgt dat de grieven in het principaal beroep en grief C in het incidenteel beroep falen. Nu de grieven A en B in het incidenteel beroep slagen zal het bestreden vonnis worden vernietigd en zal het in incidenteel beroep gevorderde bedrag van € 11.125,01 worden toegewezen, vermeerderd met de in eerste aanleg gevorderde wettelijke rente over dat bedrag.
5.2 Zoals hiervoor al overwogen zullen de kosten in beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem van 12 februari 2009 en doet opnieuw recht:
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 11.125,01, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 25 november 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen binnen 24 uur na betekening van dit arrest;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van beide instanties aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, P.L.R. Wefers Bettink en B.M. Mens en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2009.