ECLI:NL:GHARN:2009:BJ4014

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.005.215
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanprestatie door advocaat in echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna te noemen [appellante], tegen een uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] over de zorgvuldigheid van de verleende rechtshulp in het kader van een echtscheidingsprocedure. [geïntimeerde] had zich in augustus 2004 tot [appellante] gewend voor juridische bijstand bij haar echtscheiding. Na betaling van een voorschot van € 2.775,- heeft [geïntimeerde] echter geen verdere betalingen gedaan, omdat zij ontevreden was over de geboden diensten. Ze heeft [appellante] in oktober 2006 laten weten geen gebruik meer te willen maken van haar diensten, waarna een geschil ontstond over de openstaande declaraties en de zorgvuldigheid van de rechtshulp. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van [appellante] tot betaling van € 2.459,87 afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] in reconventie toegewezen. In hoger beroep heeft [appellante] vier grieven aangevoerd, maar het hof oordeelt dat deze grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Het hof concludeert dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenis jegens [geïntimeerde], omdat zij niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.005.215
(zaaknummer rechtbank 302731 CV-EXPL 07-1356)
arrest van de vijfde civiele kamer van 16 juni 2009
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. P.M. Wilmink,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. S.H. Baas.
1. Het geding in eerste aanleg en het eerdere verloop van het geding in hoger beroep
Voor het geding in eerste aanleg en het eerder verloop van het geding in hoger beroep verwijst het hof naar zijn arrest in het incident van 8 juli 2008.
2. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep in de hoofdzaak
2.1 Bij memorie van grieven heeft [appellante] vier grieven aangevoerd en toegelicht en bewijs aangeboden. Zij heeft gevorderd dat het hof “het vonnis dat de kantonrechter te Terborg op 8 november 2007 tussen partijen gewezen heeft” zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de oorspronkelijke vorderingen van [appellante] alsnog zal toewijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof het eindvonnis van 5 maart 2008 zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
2.3 Vervolgens zijn de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
3. De grieven
[appellante] heeft de volgende grieven aangevoerd.
Grief 1
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat niet uit de door de directeur van [appellante], [directeur appellante], overgelegde medische verklaring blijkt dat hij niet in staat was ter comparitie aanwezig te zijn.
Grief 2
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat [appellante] [geïntimeerde] er niet op heeft gewezen dat zij in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp.
Grief 3
Ten onrechte overweegt de kantonrechter dat het relevant is dat het advocatenkantoor Baas wel twee procedures op basis van toevoeging voor [geïntimeerde] heeft gevoerd en dat de vermogenspositie van [geïntimeerde] in die periode niet is gewijzigd ten aanzien van haar financiële c.q. vermogenspositie in 2004.
Grief 4
Ten onrechte overweegt de kantonrechter dat de eindspecificatie van [appellante] niet als vaststaand kan worden aangenomen, omdat deze door [geïntimeerde] wordt betwist. En ten onrechte heeft de kantonrechter “vastgesteld” (althans: is hij er van uitgegaan) dat het gehele dossier niet meer behelst dan een echtscheidingsconvenant en dat er geen correspondentie heeft plaatsgevonden.
4. De ontvankelijkheid van het hoger beroep in de hoofdzaak
Nu [appellante] bij haar appeldagvaarding van 25 april 2008 hoger beroep heeft ingesteld tegen het in het tussenarrest van 8 juli 2008 genoemde vonnis van de kantonrechter (rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Apeldoorn) van 5 maart 2008 en de door [appellante] bij haar memorie van grieven geformuleerde grieven ook onmiskenbaar tegen dat vonnis zijn gericht, gaat het hof er van uit dat [appellante] heeft bedoeld te concluderen tot vernietiging van dat vonnis en niet van het in de memorie van grieven genoemde vonnis van de kantonrechter te Terborg van 8 november 2007.
5. De vaststaande feiten
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties de navolgende feiten vast.
5.1 [geïntimeerde] heeft zich in augustus 2004 tot [appellante] gewend in verband met een namens haar te starten echtscheidingsprocedure. Alvorens met haar werkzaamheden te beginnen, heeft [appellante] [geïntimeerde] een voorschot van € 2.775,- in rekening gebracht. Dit voorschot heeft [geïntimeerde] op 10 september 2004 contant voldaan, als bewijs waarvan zij een handgeschreven kwitantie heeft ontvangen van [directeur appellante].
5.2 Bij brief van 4 oktober 2006 heeft [geïntimeerde] het volgende aan [appellante] meegedeeld:
“(…) Hierbij wil ik u in kennis stellen dat ik verder geen gebruik meer wil maken van uw diensten. Na een aantal keren telefonisch contact te hebben gehad wil ik nu officieel vermelden wat hiervan de reden is.
Kort toegelicht komt het op het volgende neer:
Ik heb u een aantal malen verzocht om een urendeclaratie – niet ontvangen.
Meerdere malen bij bezoek op uw kantoor is mij vermeld dat de zaak of in behandeling was of al bij de rechtbank lag. Later bleek dit niet het geval te zijn.
In het begin bij het aannemen van de zaak heb ik een bedrag betaald voor uw diensten ten aanzien van de te behandelen scheidingszaak waarbij u mij vertelde dat dit het grootste aandeel van de zaak al zou vergoeden, er zouden wat kleinere kosten bijkomen i.v.m. griffierkosten, procureurskosten enz.
(…)
Nu geef ik toe dat de zaak het eerste jaar is blijven liggen i.v.m. de gang van zaken t.a.v. mijn dochter, maar dit was naderhand niet het geval. Toen was de oorzaak de problemen die u zelf ondervond t.a.v. van de schorsing die rond vorig jaar oktober heeft plaats gevonden. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in het feit dat uw beroep als advocaat niet meer kan worden uitgeoefend.
Ik wil graag dat mijn dossier wat bij u op kantoor aanwezig is, over gedragen wordt aan een
andere advocaat die vanaf dit moment mijn scheidingszaak verder in behandeling neemt.
Mr. Van Toorn uit Roermond zal verder volgens afspraak het dossier opvragen zodat mijn zaak zo spoedig mogelijk kan worden afgerond. (…)”
5.3 Hierop heeft [directeur appellante] bij brief van 10 oktober 2006 als volgt gereageerd:
“(…) Hierbij refereer ik aan uw schrijven aan mij van 4 oktober jl.
Ik moet bestrijden dat u mij om een specificatie zoudt hebben gevraagd.
(…)
Wij hebben u in der tijd medegedeeld dat wij op basis van uren en een uur tarief, voor u werkzaam zouden zijn, en uw vervolgens een voorschot in rekening gebracht. Zodra een dergelijk voorschot is opgesoupeerd en zodra andere werkzaamheden noodzakelijk zijn, dient aan u een nadere nota in rekening te worden gebracht, vandaar dat wij hebben gehandeld, zoals u hebt ondervonden.
Indien u de zaak thans volledig door mr van der Toorn wilt laten afhandelen kan dat uiteraard, doch ook deze zal dat niet gratis doen.
(…)”
5.4 Bij brief van 22 november 2006 heeft [directeur appellante] aan [geïntimeerde] bericht dat de haar toegezonden aanvullende nota van 20 september 2006 ad € 3.165,40 kwam te vervallen en dat in de plaats van die nota (met vermelding “voorschotnota”) een aangepaste nota (met vermelding “eindnota”) voor een bedrag van € 848,23 werd toegezonden.
5.5 Bij brief van 20 februari 2007 heeft [directeur appellante] het volgende aan [geïntimeerde] meegedeeld:
“(…) Bijgaand treft u aan mijn slotnota alsmede mijn eindspecificatie in opgemelde zaak. Zoals uit de eindspecificatie blijkt hebben wij 8,7 uur voor u gewerkt in opgemelde zaak.
Ik verzoek u binnen 5 dagen na heden zorg te dragen voor voldoening van bijgaande slotnota
(…)”
5.6 De bij de hiervoor genoemde brief gevoegde slotnota betrof een bedrag van
€ 2.459,87. Volgens de eindspecificatie zijn werkzaamheden verricht over de periode van
24 augustus 2004 tot en met 25 september 2006. Op deze slotnota is geen melding gemaakt van de betaling van een voorschotbedrag door [geïntimeerde].
5.7 Bij brief van 6 maart 2007 heeft [appellante] aanspraak gemaakt op wettelijke rente met ingang van 6 maart 2007.
5.8 Na de onder 5.1 genoemde betaling van 10 september 2004 heeft [geïntimeerde] geen betalingen meer gedaan aan [appellante]
6. De motivering van de beslissing in hoger beroep
6.1 Bij het bestreden vonnis van 5 maart 2008 heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] in conventie, strekkende tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 2.459,87, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2007 en met een bedrag ter zake van buitengerechtelijke kosten conform rapport Voorwerk II, afgewezen.
[geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling aan haar primair van een bedrag van € 2.775,- en subsidiair van een bedrag van € 315,13, het verschil tussen € 2.775,- (de voorschotnota) en € 2.459,87 (de slotnota). De kantonrechter heeft de primaire vordering van [geïntimeerde] toegewezen.
6.2 Het hoger beroep van [appellante] is gericht tegen de afwijzing van haar vordering in conventie en tegen de toewijzing van de primaire vordering van [geïntimeerde] in reconventie.
6.3 Bij grief 1 heeft [appellante] geen belang. Gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep, beoordeelt het hof de vorderingen van de partijen immers opnieuw, zij het met inachtneming van de grieven van [appellante] en van de stellingen en verweren van [geïntimeerde]. Grief 1 kan dus niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
6.4 Grief 4 kan evenmin tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Tussen de partijen staat immers vast dat [geïntimeerde] in september 2004 een voorschot van € 2.775,- heeft betaald, terwijl de slotnota van 20 februari 2007 ter zake van verrichte werkzaamheden in de periode van 24 augustus 2004 tot en met 25 september 2006 een bedrag van € 2.459,87 vermeldde, zonder melding te maken van het in september 2004 betaalde voorschot en/of van de bij de brief van 22 november 2006 gezonden “eindnota” van € 848,23. Aldus heeft [appellante] haar vordering in conventie onvoldoende toegelicht. Deze vordering is reeds daarom niet toewijsbaar.
6.5 [geïntimeerde] heeft aan haar primaire vordering in reconventie niet alleen ten grondslag gelegd, dat [appellante] haar er ten onrechte niet op heeft gewezen dat zij in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp - op welke grondslag de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] heeft toegewezen - maar ook (en in de eerste plaats) dat [appellante] wanprestatie jegens haar heeft gepleegd, omdat zij er niet voor heeft gezorgd dat de echtscheiding tussen [geïntimeerde] en haar (thans ex-)echtgenoot tot stand is gekomen. Dat beroep op wanprestatie heeft [geïntimeerde] bij haar conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie van 30 mei 2007 feitelijk toegelicht. Daarbij heeft zij zichzelf aangeduid met de naam van haar (thans ex-)echtgenoot. Die toelichting luidt als volgt:
“4. In december 2004 heeft [appellante] een convenant opgesteld (…), welk convenant uiteindelijk door [geïntimeerde] en haar man is ondertekend. De echtscheidingszaak heeft vervolgens de nodige tijd stil gelegen, omdat één van de dochters van cliënte ernstig ziek bleek te zijn als gevolg waarvan zij inmiddels al drie keer is geopereerd. (…) Echter, na de tweede operatie in het najaar van 2005 leek het weer wat beter met de dochter te gaan en toen heeft [geïntimeerde] [directeur appellante] verzocht om de zaak weer op te pakken en er vaart achter te zetten, zodat de echtscheiding zo snel mogelijk zou kunnen worden uitgesproken.
5. Vanaf toen werd het één drama. [directeur appellante] was telefonisch nauwelijks te bereiken en bleek met ingang van 13 oktober 2005 tijdelijk geschorst als advocaat. Meestal moest [geïntimeerde] het afdoen met [advocaat A] die bij [appellante] werkzaam was. Als ze een keer een afspraak had met [directeur appellante] op het kantoor in [plaats] liet hij [geïntimeerde] rustig drie kwartier tot anderhalf uur wachten, omdat hij dan nog niet terug op kantoor was van een andere afspraak. Als [geïntimeerde] [directeur appellante] al een keer te spreken kreeg en hem vroeg naar de voortgang van de zaak, zei hij dat de zaak vertraagd werd door het feit dat de man van [geïntimeerde] in België woonde of hij zei dat de stukken al bij de rechtbank lagen en dat ze bij de rechtbank achter op schema lagen.
6. In het najaar van 2006 was de echtscheiding nog altijd niet uitgesproken en [geïntimeerde] had er schoon genoeg van. Op 4 oktober 2006 heeft zij [directeur appellante] door middel van een brief te kennen gegeven geen gebruik meer van zijn diensten te willen maken. Ook heeft zij toen aangegeven dat mr. Van Toorn uit Roermond vanaf dat moment haar belangen verder zou behartigen. (…) Thans weigert [directeur appellante] het dossier aan mr. Van Toorn af te staan omdat er nog een declaratie onbetaald zou zijn gebleven. (…)”
Aan het voorgaande heeft [geïntimeerde] bij punt 7 van haar conclusie nog toegevoegd dat
[directeur appellante] het verzoek tot echtscheiding niet heeft ingediend bij de rechtbank.
6.6 De door [geïntimeerde] gestelde feiten en omstandigheden, die niet zijn weersproken door [appellante], laten geen andere conclusie toe dan dat [directeur appellante] jegens [geïntimeerde] niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. Dit leidt ertoe dat moet worden geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van haar verbintenis jegens [geïntimeerde]. Nu het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag van € 2.775,- de door haar geleden schade ten gevolge van de wanprestatie van [appellante] betreft en ervan uitgegaan dient te worden dat [geïntimeerde] [appellante] in gebreke heeft gesteld bij haar brief van 4 oktober 2006, is de reconventionele vordering van [geïntimeerde] reeds op deze grondslag toewijsbaar. Dit betekent dat [appellante] geen belang meer heeft bij bespreking van de grieven 2 en 3.
7. De slotsom
7.1 De grieven kunnen niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Dat vonnis zal dan ook worden bekrachtigd, zij het wat betreft het vonnis in reconventie op andere gronden.
7.2 [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
8. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Apeldoorn) van 5 maart 2008;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 254,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, E.B. Knottnerus en M.L.van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2009.