GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.028.032
(zaaknummer rechtbank 177296 / JE RK 08-17141)
beschikking van de familiekamer van 9 juni 2009
[verzoeker],
verblijvende te Apeldoorn,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen "[verzoeker]",
advocaat: mr. E.R.T. Tromp,
Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen "de stichting",
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen "de moeder".
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 15 december 2008 en de herstelbeschikking van diezelfde datum.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 maart 2009, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen, artikel 29 A lid 1 Wet op de Jeugdzorg onverbindend te verklaren en het verzoek van de stichting om een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te verlenen, alsnog af te wijzen.
2.2 Het hof heeft de Raad voor Rechtsbijstand op 17 maart 2009 ambtshalve last tot toevoeging gegeven van mr. E.R.T. Tromp, advocaat te Nijmegen, als raadsvrouwe aan [verzoeker].
2.3 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 april 2009, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van [verzoeker] bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4 Op 21 april 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van mr. Tromp van 12 maart 2009 met bijlagen. Op 28 april 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van de stichting met als bijlagen het concept behandelplan van april 2009 en het besluit overplaatsing.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 12 mei 2009 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de stichting zijn mr. [...] en [...] verschenen. Namens Rentray zijn [...] en [...] verschenen.
3.1 Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en [de vader] (verder te noemen “de vader”) is op [geboortedatum] 1990 [verzoeker] geboren.
3.2 [verzoeker] is na het overlijden van zijn zusje in 2003 een jaar op de Jan Pieter Heije stichting (2004/2005) geplaatst, eerst in de crisisopvang, later in de 24-uurs opvang en daarna in de dagbehandeling.
3.3 Vanaf maart 2007 zijn verschillende vormen van hulp en ondersteuning ingezet in de thuissituatie. Met name sinds februari 2008 zijn de gedragsproblemen van [verzoeker] sterk toegenomen.
3.4 In maart 2008 is [verzoeker] drie weken vrijwillig opgenomen op de crisisafdeling van Karakter LVG te Ede. De daarna door Karakter geboden hulp werd door [verzoeker] geweigerd.
3.5 In juli 2008 hebben MEE, de school en Karakter het AMK ingeschakeld omdat het risico dat [verzoeker] zichzelf en/of anderen iets aan zou doen als hoog werd ingeschat. Bij beschikking van 12 augustus 2008 is een voorlopige machtiging verleend tot plaatsing van [verzoeker] in een voorziening voor gesloten jeugdzorg met ingang van 11 augustus 2008 en voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 5 september 2008 is een machtiging gesloten jeugdzorg verleend van 9 september 2008 tot [geboortedatum] 2008.
3.6 De stichting heeft op 21 oktober 2008 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”).
3.7 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 12 november 2008, heeft de stichting verzocht:
- op grond van artikel 29c WJZ een voorlopige machtiging voor plaatsing van [verzoeker] in gesloten jeugdzorg voor de duur van maximaal vier weken af te geven;
- aansluitend op grond van artikel 29 WJZ een machtiging voor plaatsing van [verzoeker] in gesloten jeugdzorg te verlenen voor de duur van een jaar, indien het indicatiebesluit bedoeld in artikel 29b lid 4 van de WJZ en de verklaring als bedoeld in artikel 29b lid 4 WJZ binnen een termijn van vier weken worden overgelegd;
- eerstgenoemde beschikking onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden.
3.8 Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen overeenkomstig het indicatiebesluit van 21 oktober 2008, ingaande [geboortedatum] 2008 tot uiterlijk [geboortedatum] 2009.
3.9 [verzoeker] is in de periode van 13 augustus 2008 tot 25 november 2008 in de justitiële jeugdinrichting De Hunnerberg geplaatst. Sinds 25 november 2008 verblijft [verzoeker] in Rentray. Op 14 april 2009 is [verzoeker] intern overgeplaatst van Eefde naar de locatie Het Sophiahuis te Apeldoorn.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Ingevolge artikel 29a lid 1 WJZ is hoofdstuk IVA gesloten jeugdzorg (waaronder artikel 29b lid 1 WJZ) ook van toepassing op jeugdigen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, ten aanzien van wie op het tijdstip waarop zij meerderjarig werden, een machtiging gold. Deze jeugdigen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt worden voor de toepassing van hoofdstuk IVA (gesloten jeugdzorg) WJZ, in afwijking van artikel 1:233 BW, als minderjarigen behandeld.
4.2 Ingevolge artikel 29b lid 1 WJZ kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k WJZ, het daarbij behorende terrein daaronder begrepen, te doen opnemen en te doen verblijven, ongeacht of de jeugdige daarmee instemt.
4.3 Een machtiging kan ingevolge artikel 29b lid 3 WJZ bovendien slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Ingevolge artikel 29b lid 4 WJZ kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de betrokken stichting een besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 WJZ heeft genomen, dat strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet. Deze verklaring behoeft ingevolge artikel 29b lid 5 WJZ de instemming van een gedragswetenschapper, behorende tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.4 Ingevolge artikel 29h lid 3 WJZ bepaalt de kinderrechter de geldigheidsduur van de machtiging op ten hoogste de termijn gedurende welke de jeugdige aanspraak heeft op het verblijf. Op verzoek van een van de instanties, genoemd in artikel 29d lid 1 WJZ, kan de kinderrechter de duur verlengen met inachtneming van de eerste volzin.
4.5 [verzoeker] kan zich met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet verenigen. Hij voert aan dat een uithuisplaatsing na zijn achttiende verjaardag in strijd is met artikel 5 lid 1 aanhef en onder d Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder te noemen “EVRM”).
4.6 Bij de beoordeling van de vraag of verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie gesloten jeugdzorg voor een jeugdige van 18 jaar en ouder in strijd is met artikel 5 lid 1 aanhef en onder d EVRM stelt het hof voorop dat zodanige machtiging strekt tot vrijheidsbeneming als bedoeld in dit artikel. Het artikel houdt een verbod in iemand van zijn vrijheid te beroven met uitzondering van de specifiek aangegeven gevallen, waaronder het geval van rechtmatige detentie van een minderjarige met het doel toe te zien op zijn opvoeding. Het hof stelt voorts vast dat in artikel 5 lid 1 onder d EVRM het begrip “minderjarige” niet is gedefinieerd. Nu in de Nederlandse wetgeving de meerderjarigheid wordt bereikt op achttienjarige leeftijd, is als “minderjarige” naar nationale wettelijke maatstaven aan te merken diegene, die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
4.7 Nu [verzoeker] op [geboortedatum] 2008 de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, doet zich de vraag voor of hem op grond van artikel 29a lid 1 WJZ, zijn vrijheid mag worden ontnomen. De wetgever heeft over de mogelijke strijdigheid van artikel 29a lid 1 WJZ met artikel 5 EVRM het volgende opgemerkt (TK, vergaderjaar 2005-2006, 30 644, nr. 3, p. 8):
“Juist ook in de context van de jeugdzorg kan het hanteren van een flexibele benadering noodzakelijk zijn. Het bereiken van de meerderjarigheidsleeftijd betekent in het geval van jeugdzorg niet per definitie dat de noodzaak en mogelijkheid tot opvoeding voorbij is. Ouders houden immers ook niet ogenblikkelijk op met opvoeden als hun kind meerderjarig wordt. (…)
In verband met het proportionaliteitsvereiste is van groot belang hierbij aan te tekenen dat deze oprekking uitsluitend geldt voor zover het gaat om voortzetting van jeugdzorg in gedwongen kader die is aangevangen vóór het bereiken van de algemene meerderjarigheidsleeftijd én nog steeds sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, die nog steeds noodzaken tot gesloten zorg. Het gaat hier dus om cumulatieve vereisten.
(…)
De keuze voor de leeftijd van 21 jaar is gebaseerd op de ervaring dat een effectieve behandeling binnen een beperkt aantal jaren afgerond is. Door het mogelijk maken van het doorlopen van gesloten jeugdzorg tot de jeugdige 21 is, kan ook bij opneming van een 17 jarige, nog ten minste een programma van drie jaar worden afgewerkt. In aansluiting hierop kan nog tot de jeugdige 23 wordt, op vrijwillige basis nazorg, waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet op de jeugdzorg, worden geboden.”
4.8 Het hof is van oordeel dat er enige, zij het zeer beperkte, ruimte is voor een op een eerdere machtiging tot uithuisplaatsing aansluitende periode van vrijheidsbeneming na het bereiken van de meerderjarigheidsleeftijd. Het moet binnen de grenzen van artikel 5 van het EVRM mogelijk worden geacht om jeugdzorg in een gedwongen kader voort te zetten, mits die is aangevangen vóór het bereiken van de algemene meerderjarigheidsleeftijd én er concreet uitzicht is op afronding van de behandeling binnen korte en afzienbare tijd na het bereiken van de achttienjarige leeftijd, waarbij in alle gevallen moet zijn voldaan aan het wettelijk criterium dat er nog steeds sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Het hof zal beoordelen of in dit geval voldoende gronden aanwezig waren de hulpverlening aan [verzoeker] in een gedwongen kader het bereiken van de achttienjarige leeftijd voort te zetten.
4.9 Vanaf maart 2007 is de hulpverlening voor [verzoeker] gestart. Vanaf 11 augustus 2008 is hij uit huis geplaatst geweest op verschillende locaties. Vanaf 13 augustus 2008, derhalve enkele maanden vóór zijn achttiende verjaardag, is hij geplaatst in de justitiële jeugdinrichting De Hunnerberg. De stichting is van mening dat de behandeling van [verzoeker] vóór zijn achttiende jaar is gestart. De behandeling bestond, aldus de stichting ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, uit algemene behandeling zoals iedere minderjarige in De Hunnerberg ontvangt, in de vorm van het geven van een duidelijke structuur, regels en regelmaat. De behandeling is vanaf november 2008 in Rentray voortgezet. Op 7 januari 2009 is door Rentray een behandelplan opgesteld voor [verzoeker]. Daarnaast is door de stichting een conceptbehandelplan voor [verzoeker] overgelegd van april 2009. Bij [verzoeker] is naast een moeilijk lerend niveau van intelligentie ook sprake van een stoornis in het autistisch spectrum. De behandeling van [verzoeker] zal, aldus de stichting, bestaan uit het opbouwen van een sociaal netwerk waar volwassenen zijn die hem kunnen bijstaan en waar nodig bijsturen. Hij zal langere tijd in een beschermende omgeving moeten wonen om te voorkomen dat hij opnieuw in de problemen komt. Naar het oordeel van het hof is specifieke hulpverlening aan [verzoeker] vóór het bereiken van de achttienjarige leeftijd niet gestart. Er is dan ook geen sprake van een voorzetting van de behandeling van [verzoeker] die is aangevangen vóór het bereiken van de algemene meerderjarigheidsleeftijd. Voorts is er naar het oordeel van het hof geen concreet uitzicht op afronding van de behandeling. Artikel 29a lid 1 WJZ had in dit geval buiten toepassing moeten blijven wegens strijd met artikel 5 lid 1 onder d EVRM. Het argument van de stichting dat strijd met artikel 3 EVRM ontstaat, indien de hulpverlening aan [verzoeker] in een gedwongen kader niet wordt voortgezet, kan, indien al juist, dit oordeel niet anders maken.
4.10 Op grond van het voorgaande dient het hof de beschikking van 15 december 2008, zoals hersteld bij beschikking van diezelfde datum, te vernietigen.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 15 december 2008, zoals hersteld bij beschikking van diezelfde datum;
wijst het verzoek van de stichting tot het verlenen van een machtiging voor plaatsing van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.L.R. Wefers Bettink, G.J. Rijken en C.E.M. Renckens, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 9 juni 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.