GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.026.075
(zaaknummer rechtbank 176695 / JE RK 08-17053)
beschikking van de familiekamer van 26 mei 2008
[verzoekster],
thans verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg Harreveld, te Almelo,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen "[verzoekster]",
advocaat: mr. M. Mook,
Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Nijmegen,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen "de stichting",
advocaat: mr. I.J.M. Schepens
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende sub 1],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen "de vader",
[belanghebbende sub 2],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen “de moeder”.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 17 december 2008, 14 januari 2009 en 5 februari 2009, uitgesproken onder zaaknummer 176695 / JE RK 08-17053.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 februari 2009, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen van 17 december 2008, zoals hersteld bij beschikking van14 januari, en 5 februari 2009. [verzoekster] verzoekt het hof die beschikkingen te vernietigen en opnieuw beschikkende de stichting in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren althans deze verzoeken af te wijzen.
2.2 Bij beschikking van 26 februari 2009 heeft het hof de Raad voor Rechtsbijstand ambtshalve last tot toevoeging van mr. M. Mook, advocaat te Dordrecht, als raadsman van [verzoekster] gegeven.
2.3 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 maart 2009, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van [verzoekster] bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
2.4 Op 6 april 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van voornoemde mr. Schepens van 3 april 2009 met bijlagen. Op 9 april 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van voornoemde mr. Mook van 8 april 2009 met bijlagen.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 16 april 2009 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. Mook, advocaat te Dordrecht. Namens de stichting zijn verschenen mr. I.J.M. Schepens, [...] (gezinsvoogd) en [...] (teamleider). Tevens zijn de vader en de moeder verschenen. De Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Voorts heeft de huidige partner van de moeder, de heer [A.], mondeling verzocht de mondelinge behandeling bij te wonen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat de heer [A.] niet met de moeder van [verzoekster] samenleeft als waren zij gehuwd, en hij evenmin met [verzoekster] in gezinsverband heeft samengeleefd, niet als belanghebbende is aan te merken.
3.1 Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders is op [geboortedatum] 1991 [verzoekster] geboren. De ouders waren tot [geboortedatum] 2009 gezamenlijk belast met het gezag over [verzoekster].
3.2 Bij beschikking van 7 december 2005 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem, verder te noemen “de kinderrechter”, op verzoek van de raad, [verzoekster] onder toezicht gesteld van de stichting. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd laatstelijk bij beschikking van 20 december 2007 voor de duur van één jaar met ingang van 21 december 2007, tot uiterlijk 21 december 2008.
3.3 Bij beschikking van 2 januari 2008 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot plaatsing van [verzoekster] in een voorziening voor gesloten jeugdzorg, met ingang van 28 december 2007, voor de duur van vier weken, laatstelijk verlengd bij beschikking van 30 juli 2008, ingaande 31 juli 2008 tot uiterlijk 21 december 2008.
3.4 De stichting heeft op 23 september 2008 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”).
3.5 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 22 oktober 2008, heeft de stichting verzocht de ondertoezichtstelling van [verzoekster] te verlengen van 21 december 2008 tot aan meerderjarigheid en een machtiging te verlenen voor plaatsing van [verzoekster] in gesloten jeugdzorg voor de duur van de termijn van het indicatiebesluit.
3.6 Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van 17 december 2008 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [verzoekster] verlengd ingaande 21 december 2008 tot [geboortedatum] 2009 (meerderjarigheid) en de stichting gemachtigd tot plaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg overeenkomstig het indicatiebesluit van 23 september 2008, ingaande 21 december 2008 tot uiterlijk 21 december 2009.
3.7 Bij beschikking van 14 januari 2009 heeft de kinderrechter een herstelbeschikking gegeven en de (bestreden) beschikking van 17 december 2008 verbeterd in die zin, dat de machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg ingaat op 21 december 2008 tot [geboortedatum] 2009 (meerderjarigheid).
3.8 Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- vervolgherstelbeschikking van 5 februari 2009 heeft de kinderrechter bepaald dat de beschikking van 17 december 2008 onverkort van kracht is en herleeft en dat de op 14 januari 2009 gewezen herstelbeschikking door deze beschikking is komen te vervallen.
3.9 [verzoekster] heeft van 26 september 2007 tot 4 januari 2008 verbleven in het Orthopsychiatrisch Centrum Inzicht te Nijmegen. [verzoekster] was van 4 januari 2008 tot en met 13 januari 2008 geplaatst in een gastgezin. [verzoekster] is vanaf 14 januari 2008 tot 23 september 2008 geplaatst geweest in de justitiële jeugdinrichting (hierna te noemen “JJI”) Het Poortje, locatie Waterberg. Vanaf 23 september 2008 tot 11 november 2008 was [verzoekster] vermist. Vanaf 12 november 2008 tot 4 februari 2009 was [verzoekster] in JJI De Hunnerberg te Nijmegen geplaatst. Met ingang van 4 februari 2009 is [verzoekster] in Harreveld, Huize Alexandra geplaatst.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Ingevolge artikel 29a WJZ is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
4.2 Ingevolge artikel 29a lid 1 WJZ is hoofdstuk IVA gesloten jeugdzorg (waaronder artikel 29b lid 1 WJZ) ook van toepassing op jeugdigen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, ten aanzien van wie op het tijdstip waarop zij meerderjarig werden, een machtiging gold. Deze jeugdigen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt worden voor de toepassing van hoofdstuk IVA (gesloten jeugdzorg) WJZ, in afwijking van artikel 1:233 BW, als minderjarigen behandeld.
4.3 Ingevolge artikel 29b lid 1 WJZ kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k WJZ, het daarbij behorende terrein daaronder begrepen, te doen opnemen en te doen verblijven, ongeacht of de jeugdige daarmee instemt.
4.4 Een machtiging kan ingevolge artikel 29b lid 3 WJZ bovendien slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Ingevolge artikel 29b lid 4 WJZ kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de betrokken stichting een besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 WJZ heeft genomen, dat strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet. Deze verklaring behoeft ingevolge artikel 29b lid 5 WJZ de instemming van een gedragswetenschapper, behorende tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.5 Ingevolge artikel 29h lid 3 WJZ bepaalt de kinderrechter de geldigheidsduur van de machtiging op ten hoogste de termijn gedurende welke de jeugdige aanspraak heeft op het verblijf. Op verzoek van een van de instanties, genoemd in artikel 29d lid 1 WJZ, kan de kinderrechter de duur verlengen met inachtneming van de eerste volzin.
4.6 [verzoekster] kan zich met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet verenigen. Zij voert aan dat een uithuisplaatsing na haar achttiende verjaardag in strijd is met artikel 5, lid 1, aanhef en onder d EVRM.
4.7 Bij de beoordeling of verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie gesloten jeugdzorg voor een jeugdige van 18 jaar en ouder in strijd is met artikel 5, lid 1, aanhef en onder d EVRM staat voorop dat zodanige machtiging strekt tot vrijheidsbeneming als bedoeld in voornoemd artikel 5. Dit artikel houdt een verbod in iemand van zijn vrijheid te beroven met uitzondering van de specifiek aangegeven gevallen, waaronder het geval van rechtmatige detentie van een minderjarige met het doel toe te zien op zijn opvoeding. Het hof stelt vast dat in artikel 5, lid 1, onder d EVRM het begrip “minderjarige” niet is gedefinieerd. Nu in de Nederlandse wetgeving de meerderjarigheid wordt bereikt op achttienjarige leeftijd, is als “minderjarige” naar nationale wettelijke maatstaven aan te merken diegene, die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
4.8 Nu [verzoekster] op [geboortedatum] 2009 de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, doet zich de vraag voor of haar op grond van artikel 29a lid 1 WJZ, haar vrijheid mag worden ontnomen. De wetgever heeft over de mogelijke strijdigheid van artikel 29a lid 1 WJZ met artikel 5 EVRM het volgende opgemerkt :
“Juist ook in de context van de jeugdzorg kan het hanteren van een flexibele benadering noodzakelijk zijn. Het bereiken van de meerderjarigheidsleeftijd betekent in het geval van jeugdzorg niet per definitie dat de noodzaak en mogelijkheid tot opvoeding voorbij is. Ouders houden immers ook niet ogenblikkelijk op met opvoeden als hun kind meerderjarig wordt. (…)
In verband met het proportionaliteitsvereiste is van groot belang hierbij aan te tekenen dat deze oprekking uitsluitend geldt voor zover het gaat om voortzetting van jeugdzorg in gedwongen kader die is aangevangen vóór het bereiken van de algemene meerderjarigheidsleeftijd én nog steeds sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, die nog steeds noodzaken tot gesloten zorg. Het gaat hier dus om cumulatieve vereisten.
(…)
De keuze voor de leeftijd van 21 jaar is gebaseerd op de ervaring dat een effectieve behandeling binnen een beperkt aantal jaren afgerond is. Door het mogelijk maken van het doorlopen van gesloten jeugdzorg tot de jeugdige 21 is, kan ook bij opneming van een 17 jarige, nog ten miste een programma van drie jaar worden afgewerkt. In aansluiting hierop kan nog tot de jeugdige 23 wordt, op vrijwillige basis nazorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet op de jeugdzorg, worden geboden.”
4.9 Het hof is van oordeel dat er enige, zij het zeer beperkte ruimte is voor een op een eerdere machtiging tot uithuisplaatsing aansluitende periode van vrijheidsbeneming na het bereiken van de meerderjarigheidsleeftijd. Het moet binnen de grenzen van artikel 5 van het EVRM mogelijk worden geacht om jeugdzorg in een gedwongen kader voort te zetten, mits die is aangevangen vóór het bereiken van de algemene meerderjarigheidsleeftijd én er concreet uitzicht is op afronding van de behandeling binnen korte en afzienbare tijd na het bereiken van de achttienjarige leeftijd, waarbij in alle gevallen moet zijn voldaan aan het wettelijk criterium dat er nog steeds sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Het hof zal beoordelen of in dit geval voldoende gronden aanwezig waren de hulpverlening aan [verzoekster] na het bereiken van de achttienjarige leeftijd voort te zetten.
4.10 De hulpverlening aan [verzoekster] is in december 2005 gestart met een ondertoezichtstelling. Vanaf 26 september 2007 is zij, met uitzondering van de periode van vermissing van 23 september 2008 tot 11 november 2008, uit huis geplaatst geweest op verschillende locaties. [verzoekster] is enkele maanden vóór haar achttiende verjaardag geplaatst in JJI De Hunnerberg. De stichting is van mening dat de behandeling van [verzoekster] voor haar achttiende jaar is gestart. De behandeling bestond, aldus de stichting ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, uit algemene behandeling zoals iedere minderjarige in De Hunnerberg ontvangt, in de vorm van het geven van een duidelijke structuur, regels en regelmaat. Het conceptbehandelplan voor [verzoekster] is vastgesteld op 31 maart 2008. De stichting verwacht dat definitieve vaststelling van het conceptbehandelplan op korte termijn zal plaatsvinden. De behandeling van [verzoekster] zal, aldus de stichting, bestaan uit het werken aan het geven van vertrouwen, het verwerken van ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden, ergotherapie en emotieregulatietherapie en zal naar verwachting in september 2009 worden afgerond. Nu een vastgesteld behandelplan ontbreekt en specifieke hulpverlening aan [verzoekster] vóór het bereiken van de achttienjarige leeftijd niet is gestart, is naar het oordeel van het hof geen sprake van voorzetting van de behandeling van [verzoekster], dat in dit geval kan worden gesproken van behandeling die is aangevangen vóór het bereiken van de algemene meerderjarigheidsleeftijd. Voorts is er naar het oordeel van het hof geen concreet uitzicht op afronding van de behandeling. Artikel 29a lid 1 WJZ had in dit geval buiten toepassing moeten blijven wegens strijd met artikel 5, lid 1, onder d EVRM. Het argument van de stichting dat strijd met artikel 3 EVRM ontstaat, indien de hulpverlening aan [verzoekster] in een gedwongen kader niet wordt voortgezet, kan, indien al juist, dit oordeel niet anders maken. Het hof komt aan een bespreking van de overige grieven van [verzoekster] en een beantwoording van de vraag of bij het uitblijven van de verzochte verlenging van de uithuisplaatsing de ontwikkeling naar volwassenheid van [verzoekster] ernstig zal worden belemmerd en dat zij zich zal onttrekken aan de zorg die zij nodig heeft of daaraan zal worden onttrokken door anderen, niet meer toe. Overigens heeft [verzoekster] verklaard bereid te zijn hulpverlening in een vrijwillig kader te aanvaarden, waarop de stichting zich in beginsel bereid verklaard heeft daaraan mee te werken.
4.11 Op grond van het voorgaande dient het hof de beschikking van 17 december 2008, zoals hersteld bij beschikkingen van 14 januari 2009 en 5 februari 2009, te bekrachtigen voor zover daarin machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is verleend tot [geboortedatum] 2009 en vernietigen met uitzondering van de daarin uitgesproken ondertoezichtstelling, voor zover daarin machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is verleend met ingang van [geboortedatum] 2009. Alhoewel [verzoekster], noch de stichting, beroep heeft ingesteld tegen de herstelbeschikking van 14 januari 2009, zal het hof ook die beschikking vernietigen, omdat de beschikking van 14 januari 2009 integraal onderdeel uitmaakt van de beschikking van 17 december 2008, en aan de herstelbeschikking zonder de te vernietigen beschikking van 17 december 2008 geen zelfstandige betekenis toekomt.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 17 december 2008, zoals hersteld bij beschikkingen van 14 januari 2009 en 5 februari 2009, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor zover daarin machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is verleend tot [geboortedatum] 2009;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 17 december 2008, zoals hersteld bij beschikkingen van 14 januari 2009 en 5 februari 2009, voor zover daarin machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is verleend met ingang van [geboortedatum] 2009, en in zoverre opnieuw beschikkende;
wijst het verzoek van de stichting tot het verlenen van een machtiging voor plaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg alsnog af vanaf [geboortedatum] 2009.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.W.P. van Gelder, M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy-van Zuydewijn en J.H. Lieber, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 26 mei 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.