ECLI:NL:GHARN:2009:BJ3248

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.005.224
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de uitzonderingsbepaling in de SOHOR-CAO met betrekking tot vroegpensioen en de rol van werkgeversverenigingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 12 mei 2009, gaat het om een hoger beroep van de Stichting Overgangsregeling vervroegd uittreden voor het horecabedrijf (SOHOR) tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft de uitleg van artikel 2 lid 6 van de SOHOR-CAO, dat betrekking heeft op de uitzonderingen voor werkgevers die lid zijn van de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD). De appellante, SOHOR, betwistte de uitleg van de kantonrechter die stelde dat de tekst van de uitzonderingsbepaling niet duidelijk was en dat de WNP, de Werkgeversvereniging Nederlandse Podia, niet onder de CAO viel. SOHOR voerde aan dat de kantonrechter ten onrechte de CAO niet in zijn context had uitgelegd en dat de uitspraak van de kantonrechter niet in lijn was met de bedoelingen van de CAO.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter de grieven van SOHOR niet had gehonoreerd en dat de uitleg van de uitzonderingsbepaling zoals door de kantonrechter gegeven, correct was. Het hof concludeerde dat de grieven van SOHOR falen en dat de eerdere vonnissen van de kantonrechter moeten worden bekrachtigd. Dit betekent dat de vordering van de geïntimeerde, die aanspraak maakte op een overgangsuitkering, terecht was toegewezen. SOHOR werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige uitleg van CAO-bepalingen en de rol van werkgeversverenigingen in de context van arbeidsrechtelijke geschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.005.224
(zaaknummer rechtbank 305200 CV 07-947)
arrest van de vijfde civiele kamer van 12 mei 2009
inzake
de stichting
Stichting Overgangsregeling vervroegd uittreden voor het horecabedrijf,
gevestigd te Zoetermeer,
appellante,
advocaat: mr. M.S.A. Vegter,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde
advocaat: mr. R.J. Voorink.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 18 december 2007 en 22 januari 2008 die de kantonrechter (rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Zutphen) tussen appellante (hierna ook te noemen: SOHOR) als gedaagde en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als eiser heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 SOHOR heeft bij exploot van 17 maart 2008 [geïntimeerde] aangezegd van die vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft SOHOR vijf grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht en heeft zij twee nieuwe producties in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, bewijs aangeboden en heeft hij vier producties in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de bestreden vonnissen, desnodig onder aanvulling der gronden, zal bekrachtigen met veroordeling van SOHOR in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De grieven
SOHOR heeft de volgende grieven aangevoerd.
Grief I
Ten onrechte overweegt de kantonrechter onder 4.3 van het vonnis van 18 december 2007 dat de tekst van de uitzonderingsbepaling in de SOHOR-CAO (artikel 2 lid 6), die in dit geding centraal staat, niet zonder meer duidelijk is en ruimte laat om daarin te lezen dat niet de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) is uitgezonderd van de CAO, maar -kennelijk- de WNP, de Werkgeversvereniging Nederlandse Podia.
Grief II
Ten onrechte legt de kantonrechter in overweging 4.5 en verder van het vonnis van 18 december 2007 de CAO niet uit in het licht van de bewoordingen ervan, maar laat hij de door hem wenselijk bevonden uitleg prevaleren.
Grief III
Ten onrechte overweegt de kantonrechter onder 4.5 en verder dat de objectief kenbare wijze van totstandkoming van de CAO en kennelijke strekking van de uitzonderingsbepaling, in combinatie met het aannemelijker rechtsgevolg waartoe deze interpretatie leidt, voor de door [geïntimeerde] voorgestane tekstinterpretatie (dus dat de WNP is bedoeld) pleit
Grief IV
Ten onrechte heeft de kantonrechter de zaak beslist op een stelling die [geïntimeerde] niet heeft ingenomen.
Grief V
Ten onrechte heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en SOHOR veroordeeld in de proceskosten.
4. De vaststaande feiten
De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 18 december 2007 onder 2.1 – 2.15 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 [geïntimeerde] is vanaf 1 oktober 1987 tot 1 september 2006 in dienst geweest bij (de rechtsvoorgangsters van) Stichting Hanzehof. Op de arbeidsovereenkomst is steeds de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het horeca- en aanverwante bedrijf (verder- Horeca-CAO) van toepassing geweest.
5.2 [geïntimeerde] heeft in verband met het bereiken van de 60-jarige leeftijd met ingang van 1 juli 2006 een overgangsuitkering aangevraagd bij SOHOR ingevolge de Collectieve Arbeidsovereenkomst Overgangsregeling voor het Horecabedrijf (verder: SOHOR-CAO) 2005/2010.
5.3 SOHOR heeft deze aanvraag van [geïntimeerde] voor een uitkering bij brief van 4 juli 2006 afgewezen op de grond dat de werkgever van [geïntimeerde] een werkgever is als bedoeld in artikel 2 lid 6 van de SOHOR-CAO 2005/2010. Deze bepaling houdt in:
“Uitzonderingen Schouwburgen en concertgebouwen
De SOHOR-CAO is niet van toepassing op de arbeidsovereenkomsten tussen werkgever en werknemer indien de werkgever lid is van de Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties en voorzover dit lidmaatschap van de Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties vóór 1 januari 2005 is aangevangen. De arbeidsovereenkomsten tussen werkgevers en werknemers waarvan de werkgever lid is geworden van de Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties op of na 1 januari 2005 vallen onder de werkingssfeer van deze SOHOR-CAO. In dat geval is de SOHOR-CAO op de arbeidsovereenkomst van toepassing.”
5.4 De onder 5.3 aangehaalde uitzondering als opgenomen in artikel 2 lid 6 van de SOHOR-CAO 2005/2010 kwam niet voor in de voorheen geldende SOHOR-CAO 2000/2004.
5.5 De werkgever van [geïntimeerde], Stichting Hanzehof, is -en was dit ook reeds vóór 1 januari 2005- lid van de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (verder: VSCD).
5.6 De werkgever van [geïntimeerde] is geen lid (geweest) van de Werkgeversvereniging van Schouwburgen en Concertgebouwen (verder:WSC) noch van de opvolger van deze vereniging,Werkgeversvereniging Nederlandse Podia (WNP).
5.7 [geïntimeerde] stelt -kort samengevat- dat in de tekst van artikel 2 lid 6 van de SOHOR-CAO 2005/2010 een vergissing is gemaakt althans dat de -kort gezegd- uitsluiting van leden van VSCD op een misverstand berust. Dit standpunt wordt ook ingenomen door de -toenmalige- werkgever van [geïntimeerde] en WNP.
5.8 Bij de uitleg van artikel 2 lid 6 SOHOR-CAO 2005/2010 in de relatie SOHOR en [geïntimeerde] staat voorop dat [geïntimeerde] op de totstandkoming van deze bepaling geen enkele invloed heeft gehad terwijl een voor [geïntimeerde] kenbare toelichting ontbreekt althans niet in het geding is gebracht. De bedoelde CAO-bepaling zal daarom naar objectieve maatstaven moeten worden uitgelegd -volgens de zgn. CAO-norm- waarbij de tekst van de betreffende bepaling in samenhang met de overige bepalingen van deze CAO -en eventueel de oude CAO waarvoor deze CAO in de plaats komt- en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van een mogelijke interpretatie in het bijzonder van belang zijn. Bij deze uitleg gaat het dus niet om een louter taalkundige/grammaticale uitleg.
5.9 Partijen zijn het erover eens dat met artikel 2 lid 6 SOHOR-CAO 2005/2010 wordt beoogd de samenloop van pensioenrechten in het kader van -kort gezegd- vroegpensioen te voorkomen. SOHOR heeft dit in de memorie van grieven aldus verwoord dat als uitgangspunt geldt dat, als werkgevers in een bepaalde branche aangeven niet langer onder de Horeca-CAO te willen vallen en een eigen arbeidsvoorwaarden-CAO te willen afsluiten, zij ook niet langer onder de SOHOR-regeling vallen en geacht worden een eigen overgangsregeling op te stellen. Deze door beide partijen gevolgde strekking van artikel 2 lid 6 volgt ook uit artikel 2 lid 7 en 8 SOHOR-CAO. Tegen deze achtergrond en in samenhang met de leden 7 en 8 moet artikel 2 lid 6 SOHOR-CAO 2005/2010 zo worden uitgelegd dat met “de Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties” bedoeld is een vereniging die partij is bij het afsluiten van een CAO. Zou dit anders zijn, dan zou de uitzondering in artikel 2 lid 6 het onaannemelijke gevolg hebben dat een werknemer die vóór 1 januari 2005 onder deze SOHOR-CAO viel (en dus aanspraak had op vroegpensioen) en werkzaam is bij een werkgever die niet -via een werkgeversvereniging- heeft geopteerd voor een eigen arbeidsvoorwaarden-CAO zijn aanspraak op vroegpensioen verliest op de enkele grond dat de werkgever (danwel de directeur) lid is van een bepaalde vereniging. Uit de SOHOR-CAO 2005/2010, gelezen in samenhang met de daarvoor geldende SOHOR-CAO, kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat dit rechtsgevolg de strekking is van artikel 2 lid 6 SOHOR-CAO 2005/2010. Van de zijde van SOHOR zijn ook geen -voor de werknemer kenbare- omstandigheden gesteld, en deze zijn het hof ook niet gebleken, die kunnen rechtvaardigen dat de werknemer een aanspraak op vroegpensioen ingevolge de SOHOR-CAO per 1 januari 2005 verliest terwijl de Horeca-CAO op de arbeidsovereenkomst van toepassing blijft en de werknemer daarvoor geen vergelijkbare aanspraak terug krijgt.
5.10 VSCD is geen werkgeversvereniging die partij is bij het afsluiten van een CAO. [geïntimeerde] heeft gesteld dat VSCD een vereniging is van directeuren die in het verband van deze vereniging hun culturele programmering bespreken en op elkaar afstemmen en dus geen vereniging is van werkgevers. SOHOR heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd bestreden. In samenhang met hetgeen onder 5.9 is overwogen volgt hieruit dat in artikel 2 lid 6 SOHOR-CAO 2005/2010 met “de Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties” niet bedoeld kan zijn de VSCD zoals in deze procedure door SOHOR is gesteld.
5.11 Uit de VSCD is de Werkgeversvereniging van Schouwburgen en Concertgebouwen voortgekomen (WSC) later opgevolgd door de Werkgeversvereniging Nederlandse Podia (WNP). De VSCD is gevestigd op hetzelfde adres als WSC en later WNP. Uit de in het geding gebrachte stukken, in het bijzonder productie 8 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg, volgt dat vanaf in ieder geval oktober 2001 tussen SOHOR enerzijds en aanvankelijk WSC en later WNP anderzijds gesproken is over de gevolgen van een afzonderlijke CAO voor de private schouwburgen en concertgebouwen. Tegen deze achtergrond, in samenhang met hetgeen onder 5.9 en 5.10 is overwogen, moet worden aangenomen dat met “de Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties” in artikel 2 lid 6 wordt bedoeld de Werkgeversvereniging van Schouwburgen en Concertgebouwen (WSC), later voortgezet onder de naam WNP. Alleen bij deze uitleg wordt de samenloop voorkomen zoals met artikel 2 lid 6 wordt beoogd en wordt voorts voorkomen dat
-onbedoeld- een werknemer, werkzaam bij een werkgever waarvan de directie/de directeur wel lid is van VSCD maar niet van WSC/WNP, na 1 januari 2005 niet langer aanspraak kan maken op de vroegpensioenregeling.
5.12 Uit het voorgaande volgt dat artikel 2 lid 6 moet worden uitgelegd zoals door [geïntimeerde] is gesteld en door de kantonrechter in het vonnis van 18 december 2008 is aangenomen. Daarmee falen de grieven I tot en met IV. Bij behandeling van grief Aldus heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] terecht toegewezen en SOHOR veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg. Grief V faalt dus ook.
Slotsom
De grieven falen zodat de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal SOHOR in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de kantonrechter (rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Zutphen) van 18 december 2007 en 22 januari 2008;
veroordeelt SOHOR in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 894, - voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 254, - voor griffierecht en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, H. Wammes en M.L. van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2009.