Parketnummer: 21-000241-09
Uitspraak d.d.: 9 juli 2009
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 6 januari 2009 in de strafzaak tegen
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 juni 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wegens het subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr W. Hendrickx, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 21 september 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [F] (zijnde een hoofdagent van de politie Utrecht) van het
leven te beroven, met dat opzet
- een personenauto, die door hem, verdachte, werd bestuurd, in zijn
versnelling heeft gezet (terwijl die [F] met zijn lichaam (deels) in
voornoemde auto lag, teneinde hem, verdachte, te doen voorkomen weg te rijden)
en/of (vervolgens)
- gas heeft gegeven (terwijl die [F] (nog steeds) (deels) met zijn
(onder)lichaam uit het (bestuurders)portier hing en/of (vervolgens) is
weggereden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
subsidiair
hij op of omstreeks 21 september 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[F] (zijnde een hoofdagent van de politie Utrecht) opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- een personenauto, die door hem, verdachte, werd bestuurd, in zijn
versnelling heeft gezet (terwijl die [F] met zijn lichaam deels in
voornoemde auto lag, teneinde hem, verdachte, te doen voorkomen weg te rijden)
en/of
- gas heeft gegeven (terwijl die [F] (nog steeds) deels met zijn
(onder)lichaam uit het (bestuurders)portier hing en/of
- (vervolgens) is weggereden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof de volgende gang van zaken afgeleid.
In de vroege ochtend van 21 september 2008 houdt de politie [……] te Utrecht een auto staande. De inzittenden van de auto worden verdacht van betrokkenheid bij een inbraak eerder die nacht. Op de bestuurdersstoel van de auto zit op dat moment [K], naast hem op de bijrijdersstoel zit [A] en achterin zit diens broer, verdachte.
De agenten ter plaatse houden de drie inzittenden aan. Bestuurder [K] stapt zonder problemen uit de auto. Als verdachte eveneens uit de auto probeert te stappen, wordt hij door één van de agenten, hoofdagent [F], terug in de auto geduwd. [K] wordt geboeid en in de politieauto geplaatst. Vervolgens wordt verdachte gesommeerd uit de auto te komen. Verdachte maakt aanstalten om uit te stappen, maar laat zich dan plotseling terug in de auto vallen. Hij komt terecht op de bestuurdersstoel. Op dat moment wordt de motor van de auto, die tot dat moment uit was, weer gestart. Hoofdagent [F] duikt hierop de auto in en pakt verdachte vast bij de keel. Hij drukt verdachte naar achteren en probeert hem te beletten om de auto in beweging te zetten. Verdachte weet de auto in een versnelling te zetten en de auto in beweging te brengen. Hoofdagent [F] ligt op dat moment met zijn bovenlichaam op de schoot van verdachte. Zijn ene voet zit klem tegen het scharnier van de bestuurdersportier. Zijn andere been en voet hangen uit de auto. Verdachte geeft vervolgens gas, waardoor de auto meer vaart krijgt. Links van de weg staan auto’s geparkeerd, haaks op de wegas. De door verdachte bestuurde auto rijdt naar links en komt vlak in de buurt van deze auto’s en raakt mogelijk de trekhaak van één daarvan. De broer van verdachte, die nog altijd naast hem op de bijrijdersstoel zit, weet het stuur te pakken en de auto nog juist naar rechts te sturen. Aan het einde van de weg gaat de auto een haakse bocht naar rechts om. Hoofdagent [F] ziet na de bocht kans om uit de rijdende auto te rollen en loopt daarbij licht letsel op. Verdachte rijdt vervolgens weg.
Gevoerde verweren
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit voor het primair en subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Uit het dossier valt volgens de raadsman geen enkel opzet te destilleren, ook geen voorwaardelijk opzet op het tenlastegelegde feit. Verdachte wilde niet dat hoofdagent [F] zou overlijden of gewond zou raken en was daarin niet onverschillig. Hij had immers ook vol gas kunnen geven, kunnen doorschakelen of [F] uit de auto kunnen duwen. [F] kon de bewuste keuze maken om uit de auto te springen.
Daarnaast is er geen concreet gevaar geweest waardoor verbalisant [F] om het leven had kunnen komen, dan wel zwaar gewond had kunnen raken. Er is in ieder geval geen aanmerkelijke kans hierop vast te stellen. Verbalisant [F] is gevallen, meer had er ook niet kunnen gebeuren. Op basis van het dossier kan niet worden gesteld dat er een gevaar was om ernstig of dodelijk gewond te raken.
Nu de aanmerkelijke kans op overlijden of letsel niet kan worden aangetoond, kan ook niet worden aangenomen dat verdachte bewust deze kans heeft aanvaard en zodoende voorwaardelijk opzet had op het tenlastegelegde. Het handelen van verdachte kan volgens de raadsman hooguit worden aangemerkt als verzet bij aanhouding, letsel tengevolge hebbende, maar nu dit niet is tenlastegelegd dient vrijspraak te volgen.
Overwegingen van het hof
Het hof acht niet bewezen dat verdachte gepoogd heeft om hoofdagent [F] van het leven te beroven en zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof het volgende.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Verdachte werd de bewuste nacht door verbalisant [F] onder uiterst bezwarende omstandigheden aangehouden. Verdachte heeft willen vluchten en heeft de auto in zijn versnelling gezet terwijl hoofdagent [F] met zijn bovenlichaam op zijn schoot lag in een poging om hem tegen te houden. Verdachte heeft op goed geluk gas gegeven, waardoor de auto meer vaart maakte, terwijl hij zelf het stuur niet vast had. Hij heeft niet geremd, ook niet toen de auto een bocht naderde. Hij heeft in de bocht de snelheid opgevoerd. Hoofdagent [F] heeft al die tijd met zijn been en voet buiten het openstaande portier gehangen en is enkele tientallen meters meegesleept. Het is [F] uiteindelijk gelukt om uit de auto te rollen.
Als iemand beklemd raakt tussen een rijdende en een geparkeerde auto is er een aanmerkelijke kans op ernstig letsel. Verdachte heeft hoofdagent [F] ernstig in gevaar gebracht door weg te rijden, terwijl hoofdagent [F] gestrekt op verdachtes schoot en half buiten de auto lag. Verdachte reed naar links waar auto’s geparkeerd stonden, zonder zelf te kunnen sturen. Hoofdagent [F] had daardoor gemakkelijk beklemd kunnen raken als de auto’s elkaar daartoe dicht genoeg genaderd zouden zijn met ernstig letsel tot gevolg. Dat het zover niet is gekomen is te wijten aan omstandigheden die geheel buiten de wil van verdachte lagen.
In plaats van onmiddellijk te remmen en het voertuig tot stilstand te brengen heeft verdachte gas gegeven en de snelheid opgevoerd. Door spontaan ingrijpen van zijn – rechts naast hem inzittende – broer [K] is de auto tijdig naar rechts gestuurd, door een haakse bocht, waarna hoofdagent [F] zich uit de rijdende auto op het wegdek heeft kunnen laten rollen. Bij het rijden voor, in, door en uit de bocht als bij het neerkomen op het wegdek heeft gevaar voor ernstige verwonding van hoofdagent [F] bestaan. Dat het uiteindelijk tot betrekkelijk licht letsel beperkt is gebleven is allerminst aan verdachte te danken.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hoofdagent [F] door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Immers, de gedragingen van verdachte zijn door hun uiterlijke verschijningsvormen zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de veroorzaking daarvan heeft aanvaard.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 21 september 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[F] (zijnde een hoofdagent van de politie Utrecht) opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- een personenauto, die door hem, verdachte, werd bestuurd, in zijn
versnelling heeft gezet (terwijl die [F] met zijn lichaam deels in
voornoemde auto lag, teneinde hem, verdachte, te doen voorkomen weg te rijden)
en/of
- gas heeft gegeven (terwijl die [F] (nog steeds) deels met zijn
(onder)lichaam uit het (bestuurders)portier hing en/of
- (vervolgens) is weggereden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens poging tot zware mishandeling (subsidiair tenlastegelegde) tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank Utrecht heeft de verdachte veroordeeld wegens het subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft hetzelfde gevorderd als in eerste aanleg is opgelegd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting met betrekking tot de onderhavige bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte bij zijn actie om zich te onttrekken aan een aanhouding is weggereden, terwijl een politieagent die dit wilde voorkomen met zijn onderlichaam uit de auto hing. Het feit dat de politieagent slechts licht letsel heeft opgelopen, is niet te danken aan het handelen van verdachte. Nadat hoofdagent [F] uit de auto is gerold heeft verdachte zich met de auto uit de voeten gemaakt zonder zich om diens toestand te bekommeren.
Verdachte heeft volstrekt geen blijk gegeven dat hij inziet hoe kwalijk zijn handelen jegens een politieagent is geweest. Hij omschrijft zijn handelen als een “foutje” dat hij zich wilde onttrekken aan zijn aanhouding. Zelfs na de zes maanden die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, ziet hij de ernst van het feit niet in.
Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij respectloos is omgesprongen met het gezag en de lichamelijke integriteit van een politieagent in de uitoefening van zijn functie. Verdachte had zich zonder meer dienen over te geven aan de aanhouding. Hij heeft dat bewust niet gedaan en zich niets aangetrokken van het rechtmatig uitgeoefende gezag, waarbij hij een politieagent ernstig in gevaar heeft gebracht. In het maatschappelijk debat klinkt in toenemende mate de roep om aan onaanvaardbaar gedrag als dat van verdachte jegens politiefunctionarissen een halt toe te roepen. De politie heeft een maatschappelijke taak te vervullen, die verlangt dat vaak onder moeilijke omstandigheden gewerkt moet worden. Aan bedreiging en aantasting van de veiligheid van politiemensen in de uitoefening van hun functie dienen daarom ernstige gevolgen verbonden te worden.
Het hof zal een gevangenisstraf opleggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd welke verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof acht daarnaast oplegging van na te melden werkstraf passend en geboden opdat verdachte langere tijd, niet vrijblijvend en gebaseerd op strikte voorwaarden de opgedragen werkzaamheden zal dienen uit te voeren, op straffe van vervangende hechtenis.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij werkzaam is als koerier.
Het hof acht desondanks een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid aangewezen. Verdachte heeft immers met een auto geprobeerd hoofdagent [F] zwaar te mishandelen. Bij afweging van de belangen die verdachte heeft bij het behoud van de rijbevoegdheid en de belangen van de maatschappij bij een passende bestraffing van het onderhavige feit moeten de belangen van de maatschappij, gelet op de ernst van het feit, prevaleren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door
mr H.Y. Buyne, voorzitter,
mr P.R. Wery en mr J.H.M. Zwinkels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr B.P. Snijder, griffier,
en op 9 juli 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.