Vaststaande feiten
2. Omdat de kantonrechter, in rechtsoverweging 1 van zijn vonnis, heeft volstaan met een summiere vaststelling van de feiten, zal het hof de feiten opnieuw vaststellen. Het hof zal daarbij uitgaan van de door de kantonrechter vastgestelde feiten, waartegen geen grieven zijn gericht, en van hetgeen overigens omtrent de feiten enerzijds is gesteld en anderzijds niet (voldoende) is weersproken.
2.1. [geïntimeerde] (geboren op 28 april 1953) is op 25 september 1978 bij Impress in dienst gekomen. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 2.021,63 per maand.
2.2. [geïntimeerde] is op diverse (binnen- en buitenlandse) vestigingen van Impress werkzaam geweest. In 2002 bekleedde hij in de vestiging te Hoogeveen de functie van "monteur dekselafdeling". Omdat die functie kwam te vervallen, heeft Impress [geïntimeerde] voorgesteld de arbeidsovereenkomst te ontbinden onder toekenning van een vergoeding van € 62.500,00 bruto. [geïntimeerde] is niet ingegaan op dit aanbod. Hij wilde bij Impress in dienst blijven.
2.3. Partijen kwamen overeen dat [geïntimeerde] per 10 maart 2003 zou worden overgeplaatst naar een vestiging van Impress te Deventer om daar de functie "coördinator sorteerafdeling" te vervullen. De tussen partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een brief van Impress aan [geïntimeerde] van 10 maart 2003. De brief legt onder meer de volgende afspraak vast:
Gedurende een periode van 3 maanden kunnen zowel u als de organisatie van Deventer Zuid terugkomen op deze overplaatsing. Indien dit om welke reden dan ook aan de orde mocht zijn, zult u worden teruggeplaatst naar bedrijf Hoogeveen, alwaar opnieuw gezocht zal worden naar een passende oplossing of waar tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt overgegaan.
2.4. Op 3 november 2003 is [geïntimeerde] uitgevallen vanwege rug- en heupklachten. [geïntimeerde], die ook aan reuma lijdt, bleek een hernia te hebben. Met ingang van 12 januari 2004 hervatte hij zijn werkzaamheden op therapeutische basis voor halve dagen.
2.5. In de maanden augustus tot november 2003 vond een aantal gesprekken plaats tussen [geïntimeerde] en zijn leidinggevenden. Blijkens de verslagen van die gesprekken zijn de leidinggevenden van [geïntimeerde] ontevreden over diens inzet. Tevens volgt uit deze verslagen dat de verhouding tussen [geïntimeerde] en zijn directe leidinggevende [betrokkene 1] slecht is.
2.6. Op 26 januari 2004 trof [geïntimeerde] tijdens zijn werk bij Impress onder in zijn broodtrommel een kogel aan. [geïntimeerde] deed aangifte van bedreiging. De dader is niet gevonden. [geïntimeerde] heeft zich naar aanleiding van het kogelincident weer volledig ziek gemeld. Hij heeft zich vanwege psychische klachten
- overspannenheid - onder psychologische behandeling gesteld.
2.7. Op 13 mei 2004 vond een gesprek plaats tussen [geïntimeerde] en [betrokkene 2], hoofd personeelszaken van Impress. Naar aanleiding van dit gesprek schreef [betrokkene 2] in een brief aan [geïntimeerde] van 18 mei 2005 onder meer het volgende:
In dit gesprek is het volgende aan de orde geweest
- Plaatsing in ons bedrijf in Hoogeveen is na overleg met de afdeling P&O niet haalbaar.
- Terugkeer naar Deventer Zuid lijkt ook niet meer haalbaar gelet op alles wat er gebeurd is.
Conclusie:
Komen tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst in een vorm die we samen bespreken.
U bent met ons van mening dat terugkeer naar Impress BV, na alles wat er gebeurd is niet meer haalbaar is. U geeft aan dat u wilt blijven werken en daarom geeft u de voorkeur aan bemiddeling via een outplacementbureau. Op korte termijn zal ik een voorstel in deze doen.
2.8. Impress schakelde Care-Group in om [geïntimeerde] naar een baan buiten Impress te begeleiden. In het kader van de begeleiding door Care-Group stelde Care-Group voor dat [geïntimeerde] voor bepaalde tijd bij haar in dienst te treden. [geïntimeerde] kon daar niet mee instemmen.
2.9. Het UWV verklaarde [geïntimeerde] in december 2004 voor minder dan 15% arbeidsongeschikt. Volgens het UWV was [geïntimeerde] niet in staat zijn eigen werk te verrichten. Dit werk zou te zwaar voor hem zijn. [geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, welk bezwaar ongegrond is verklaard.
2.10. In een brief van 14 januari 2005 aan [geïntimeerde] deelde Impress mee dat haar verplichting tot volledige loondoorbetaling per 31 oktober 2004 vervallen was, maar dat zij wel verplicht was de WW-uitkering van [geïntimeerde] aan te vullen tot 94% van het laatstverdiende salaris. Verder schreef Impress:
Uit de brief van [betrok[betrokkene 3], Arbeidsdeskundige van GAK/UWV, gedateerd 22 december 2004 blijkt dat terugkeer naar Impress BV Deventer niet wenselijk is. Op uw verzoek heb ik geïnformeerd, nogmaals of plaatsing in een van onze andere vestigingen mogelijk is, rekening houdende met uw fysieke beperkingen. Helaas is plaatsing daar niet mogelijk.
Sinds juni 2004 hebben wij u begeleiding in outplacement aangeboden via de Care Group. Tot op heden echter zonder resultaat.
2.11. Op 2 november 2005 heeft Impress het CWI toestemming verzocht de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] op te zeggen, kort gezegd vanwege de twee jaar durende arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde]. [betrokkene 3], arbeidsdeskundige van het UWV, stelde in het kader van de ontslagvergunningsaanvraag een onderzoek in. In haar rapport van 12 januari 2006 concludeerde zij:
Betrokkene is < 15% ao voor de WAO, hij is ao voor het maatmanwerk ogv staan en tillen bij het sorteerwerk. Herplaatsing zou "medisch gezien"wel mogelijk zijn, betrokkene heeft voldoende arbeidsmogelijkheden. Reden ontslag is dan ook niet ogv ziekte maar ogv functioneren cq verstoorde arbeidsverhouding.
Omdat geen sprake zou zijn van een ontslag op medische gronden liet [betrokkene 3] de vraag of Impress aannemelijk had gemaakt dat er (in de nabije toekomst) geen herplaatsingsmogelijkheden bij haar waren onbeantwoord.
2.12. Nadat de ontslagcommissie van de CWI aanvankelijk adviseert de ontslagaanvraag van Impress af te wijzen heeft de CWI, na overleg tussen de consulent juridische zaken van het CWI en het hoofdkantoor van de CWI, besloten om opnieuw advies te vragen van het UWV. Arbeidsdeskundige [betrokkene 3] adviseerde op 20 juni 2005. Zij concludeerde nu dat geen sprake was van herplaatsingsmogelijkheden bij Impress. Volgens [betrokkene 3] was [geïntimeerde] arbeidsongeschikt voor zijn maatmanfunctie, zouden andere functies fysiek haalbaar zijn maar was [geïntimeerde] vanwege onvoldoende opleiding en vaardigheden niet te herplaatsen in die functies en zou "de acceptatie gezien zijn functioneren in het verleden uitermate gering" zijn.
2.13. Op 27 juli 2006 verleende het CWI aan Impress toestemming de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] op te zeggen. Impress maakte in een op
25 juli 2005 gedateerde brief van de haar verleende toestemming gebruik door de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] op te zeggen tegen 30 november 2006. In deze brief schreef Impress onder meer:
Voor wat betreft de gronden van deze opzegging verwijzen wij naar de ontslagaanvraag en de daarop door ons gegeven toelichting.