ECLI:NL:GHARN:2009:BJ1256

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.016.192/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • J. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslevering en bewijswaardering in huurgeschil tussen voormalige partners

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 30 juni 2009, staat de bewijslevering en de waardering van getuigenverklaringen centraal in een huurgeschil tussen voormalige partners. De appellante, die in eerste aanleg als gedaagde was aangemerkt, heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter te Lelystad, die op 21 november 2007 en 9 juli 2008 zijn uitgesproken. De kern van het geschil betreft de vraag of de appellante zich heeft verbonden tot het betalen van € 653,-- per maand aan de geïntimeerde, als wederprestatie voor de terbeschikkingstelling van de woning na het vertrek van haar toenmalige partner, die een broer van de appellante is.

Het hof heeft op basis van de getuigenverklaringen geoordeeld dat het bewijs is geleverd. Het verwijst naar de overwegingen van de kantonrechter en benadrukt dat de verklaringen in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. De details waarin de verklaringen van elkaar verschillen, zijn niet zodanig essentieel dat ze de bewijskracht van de verklaringen ondermijnen. Het hof wijst erop dat de getuigen moesten verklaren over een situatie die anderhalf jaar eerder had plaatsgevonden, en dat een brief van de advocaat van de geïntimeerde uit januari 2007 niet afdoet aan de bewijskracht van de getuigenverklaringen.

Het hof heeft de grieven van de appellante beoordeeld en geconcludeerd dat zij niet ontvankelijk is in haar beroep tegen het tussenvonnis van 21 november 2007. Het vonnis van 9 juli 2008, waarvan beroep, wordt bekrachtigd, en de appellante wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak van het hof onderstreept het belang van een zorgvuldige bewijswaardering in civiele zaken, vooral in situaties waarin getuigenverklaringen cruciaal zijn voor de uitkomst van de zaak.

Uitspraak

Arrest d.d. 30 juni 2009
Zaaknummer 200.016.192/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
advocaat: mr. E.R. van Schaik, kantoorhoudende te Lelystad,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. P.T. Nieuwstad, kantoorhoudende te Lelystad.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 21 november 2007 en 9 juli 2008 door de sector kanton, locatie Lelystad van de rechtbank Zwolle-Lelystad (verder aan te duiden als de kantonrechter). Van beide vonnissen is een kopie aan dit arrest gehecht.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 8 oktober 2008 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van voormelde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 21 oktober 2008.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 9 juli 2008 (zaaknr. 365292 CV 07-8861) te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van geïntimeerde alsnog af te wijzen."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"de vorderingen van appellant af te wijzen, het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 juli 2008 in zijn geheel te bekrachtigen en appellant te veroordelen in de kosten van het geding, zowel in hoger beroep, als in eerste aanleg."
Tenslotte heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. In de onderhavige zaak draait het om de vraag of [appellante], na het vertrek van haar toenmalige partner [betrokkene 1] (een broer van appellant) uit de voorheen door haar en [betrokkene 1] bewoonde woning (welke aan [geïntimeerde] toebehoort) zich heeft verbonden om vanaf de maand oktober 2006 € 653,-- per maand te betalen als wederprestatie voor de terbeschikkingstelling van de woning.
2. In zijn tussenarrest van 21 november 2007 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van de aan zijn vorderingen ten grondslag liggende overeenkomst.
3. In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] het hem bij tussenvonnis d.d. 21 november 2007 opgedragen bewijs heeft geleverd, waarna de vordering van [geïntimeerde] grotendeels is toegewezen.
4. De grieven richten zich enkel tegen de bewijswaardering als neergelegd in het eindvonnis van 9 juli 2008. Nu tegen het tussenvonnis van 21 november 2007 geen grief is ontwikkeld, kan [appellante] in zoverre in haar beroep niet worden ontvangen.
5. Het hof is op basis van de voorliggende getuigenverklaringen van oordeel dat het bewijs is geleverd. Voor wat betreft de motivering van dat oordeel verwijst het hof naar hetgeen de kantonrechter ter zake heeft overwogen onder 6 en 7 van het vonnis waarvan beroep. Het hof maakt die overwegingen tot de zijne. Het hof onderstreept daarbij dat de verklaringen in onderling verband en samenhang moeten worden bezien en dat de details, waarop de verklaringen van elkaar verschillen, niet zodanig essentieel zijn dat aan die verklaringen geen bewijskracht meer toekomt. Daarbij wijst het hof erop dat de getuigen hebben moeten verklaren over een huis-, tuin- en keukensituatie van anderhalf jaar daarvoor. De brief van de toenmalige advocaat van [geïntimeerde] d.d. 16 januari 2007 doet daaraan niet af, nu die brief - wat daar verder ook van zij - betrekking heeft op de periode dat [appellante] en [betrokkene 1] gezamenlijk in de betreffende woning verbleven.
6. Vanzelfsprekend staat het de rechter vrij bij de beoordeling van het voorliggende bewijs te betrekken wat in hem het algemeen, en in het voorliggende geval in het bijzonder, logisch voorkomt (zie artikel 152 Rv). Het anders luidende betoog van [appellante] in de toelichting op grief 3 snijdt dan ook geen hout. Dat [appellante] en [betrokkene 1] toen zij samenwoonden samen € 653,-- per maand moesten betalen (per persoon dus € 326,50,-- per maand) doet aan het door de kantonrechter onder overweging 6 van het beroepen vonnis gehanteerd uitgangspunt niet af, nu vaststaat dat de woning [geïntimeerde] € 653,-- per maand aan hypotheeklasten kostte.
7. [appellante] heeft in hoger beroep in het geheel geen bewijsaanbod gedaan. Zij zal derhalve niet in de gelegenheid worden gesteld alsnog tegenbewijs te leveren.
Slotsom
8. Het vonnis van 9 juli 2008 waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris gemachtigde 1 punt tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellante] niet ontvankelijk in haar beroep tegen het tussenvonnis van 21 november 2007;
bekrachtigt het vonnis van 9 juli 2008, waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 254,-- aan verschotten en € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan
€ 190,50 aan verschotten en € 632,-- voor geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Kuiper en De Hek, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 30 juni 2009 in bijzijn van de griffier.