Parketnummer: 21-004457-08
Uitspraak d.d.: 10 juni 2009
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van
28 oktober 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in [verblijfplaats.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 mei 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr B.P.J. van Riel, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 16 april 2008 te Arnhem opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, die [slachtoffer] met een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp, in de hals/keel heeft gestoken en/of (vervolgens) in de hals/keel heeft gesneden, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 16 april 2008 te Arnhem opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] met een
mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp, in de hals/keel heeft gestoken
en/of (vervolgens) in de hals/keel heeft gesneden, tengevolge waarvan
voornoemde persoon is overleden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 16 april 2008 te Arnhem aan een persoon genaamd [slachtoffer] (zijnde zijn echtgenote), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een doorgesneden halsslagader en/of luchtpijp), heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer] met een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp, in de hals en/of keel te snijden en/of steken, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof neemt het volgende in aanmerking.
Op 16 april 2008 vanaf omstreeks 01.00 uur heeft verdachte enkele malen telefonisch contact opgenomen met het latere slachtoffer, zijn ex-echtgenote [slachtoffer]. Hem is toen door [slachtoffer] te verstaan gegeven dat zij daar niet van gediend was en dat verdachte moest begrijpen dat de relatie tussen hen voorbij was.
Vervolgens heeft verdachte zich met medeneming van een keukenmes vanuit zijn woning te [woonplaats] naar de woning van [slachtoffer] in Arnhem begeven. Aangekomen bij de voordeur van die woning heeft verdachte de inwonende zoon van [slachtoffer], [getuige 1], weten over te halen die deur te openen, waarna verdachte de woonkamer is ingelopen. Kort daarop kwam [slachtoffer] vanuit haar slaapkamer tevoorschijn, gevolgd door haar nieuwe vriend, [getuige 2]. [slachtoffer] heeft verdachte blijk gegeven van haar ongenoegen over zijn komst, hem in de richting van de voordeur gedirigeerd en hem te verstaan gegeven dat hij weg moest gaan. In de hal bij de voordeur heeft verdachte enige tijd met [slachtoffer] gesproken. Uiteindelijk heeft verdachte het mes dat hij had meegenomen, tevoorschijn gehaald en daarmee op [slachtoffer] ingestoken, waarna [slachtoffer] en verdachte beiden op de grond terecht zijn gekomen. [getuige 1] heeft tevergeefs getracht [slachtoffer], die onderop lag, te ontzetten, onder meer door verdachte aan zijn jas te trekken en hem te schoppen. Vervolgens hebben zowel [getuige 1] als [getuige 2] de woning verlaten om hulp te halen. Als laatste is verdachte vertrokken, met medeneming van het mes.
Omstreeks 03.00 uur komen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan op het adres Keizershof 28 te Arnhem. In het halletje van de woning zien zij een vrouw (het hof begrijpt: [slachtoffer]) liggen. De verbalisanten zien dat haar keel was doorgesneden en dat de vrouw was overleden.
Uit het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat bij de sectie in het lichaam van [slachtoffer] steek- en snijletsels voornamelijk aan het hoofd, de hals en de romp gelokaliseerd werden. In totaal werden circa 14 scherprandige huidperforaties aangetroffen met het aspect van steekletsel. Daarnaast was er overdwars aan de hals een 15 centimeter lange scherprandige klieving van de huid en ondergelegen delen tot aan de wervelkolom. De letsels zijn bij leven opgelopen en zijn het gevolg geweest van steken en snijden met één of meerdere scherpe snijdende voorwerpen, zoals één of meerdere messen. Het belangrijkste letsel bevond zich aan de hals waar als gevolg van tenminste driemaal heen en weer gaande overdwarse snijbewegingen het strottenhoofd, de slokdarm en rechts zijwaarts de grote halsvaten waren doorgesneden. Het overlijden wordt zondermeer verklaard als gevolg van het massale bloedverlies door het doorsnijden van de grote halsvaten. In het rapport wordt geconcludeerd dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van het doorsnijden van de hals.
Verweer: geen voorbedachte raad
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat geen sprake is van moord, vanwege het feit dat verdachte [slachtoffer] niet met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht. Verdachte zelf heeft tegenover de politie en ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij met het mes naar de woning van [slachtoffer] is gegaan om zichzelf voor de ogen van [slachtoffer] van het leven te beroven en derhalve niet met het plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Voorts heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij [slachtoffer] slechts éénmaal met het mes heeft gestoken. Hij verklaart dat de diepe snee in de hals van [slachtoffer] daarna is ontstaan, op het moment dat hij het mes op de keel van [slachtoffer] had en [getuige 1] hem van achteren schopte, nu daardoor het mes door de keel van [slachtoffer] schoot.
Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen sprake kan zijn van kalm beraad en rustig overleg, nu verdachte onder invloed was van verdovende middelen en alcohol.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat sprake is van moord.
Weliswaar is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat verdachte reeds op het moment dat hij zich -met medeneming van het mes- naar de woning van [slachtoffer] heeft begeven het plan had om haar van het leven te beroven, maar het hof acht wel bewezen dat verdachte nadat hij [slachtoffer] in de nek had gestoken en voordat hij haar de keel doorsneed de gelegenheid heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven, zodat de gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Dit oordeel grondt het hof op de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het hiervoor genoemde deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut volgt dat er sprake is 14 steekverwondingen en van een zeer diepe verwonding aan de keel van [slachtoffer] die het gevolg is geweest van ten minste drie overlangs heen en weer snijdende bewegingen. Reeds op grond van dit rapport acht het hof de stelling van verdachte, dat hij [slachtoffer] slechts eenmaal heeft gestoken en de diepe snee in de hals van [slachtoffer] is ontstaan doordat hij werd geschopt door [getuige 1], niet aannemelijk. Daarnaast heeft [getuige 1] verklaard dat [slachtoffer] op het moment dat hij de woning verliet, heeft geroepen dat de politie moest worden gewaarschuwd. Volgens de patholoog-anatoom is [slachtoffer] hier niet meer toe in staat geweest nadat haar keel was doorgesneden. Gelet hierop moet de dodelijke verwonding aan de keel van [slachtoffer] zijn toegebracht nadat [getuige 1] zijn pogingen om zijn moeder te ontzetten, had opgegeven en hij en [getuige 2] de woning hadden verlaten.
Verdachte heeft zelf tegenover de politie verklaard na het vertrek van [getuige 1] (en [getuige 2]) nog ongeveer een minuut bij [slachtoffer] te zijn gebleven.
De getuige [getuige 3], buurvrouw van het slachtoffer, heeft verklaard dat zij om hulp hoorde roepen waarop zij de deur van haar woning heeft geopend om te kijken wat er aan de hand was. Op een gegeven moment ziet zij [getuige 1] wegrennen. Zij ziet dat hij ten val komt, weer opstaat en uiteindelijk het trappenhuis in holt. Daarna is zij weer naar binnen gegaan. Vervolgens hoorde zij opnieuw gillen. Zij is toen eerst aan de achterzijde van haar woning gaan kijken en is vervolgens naar de voordeur gelopen en heeft die open gedaan. Op dat moment zag zij een man met een mes uit de woning van het slachtoffer weglopen.
Tussen het moment dat [getuige 3] [getuige 1] ziet wegrennen en het moment dat zij opnieuw hoort gillen, is enige tijd verstreken. In die tijd kan de keel van het slachtoffer, gelet op het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, nog niet zijn doorgesneden en heeft verdachte, die zelf overigens korte tijd later 112 belt met de mededeling dat hij zijn ex de keel heeft doorgesneden , de gelegenheid gehad tot het hiervoor genoemd nadenken en zich de hiervoor genoemde rekenschap te geven.
Het verweer van de raadsman dat geen sprake kan zijn geweest van een moment van kalm beraad en rustig overleg, nu verdachte onder invloed was van verdovende middelen en alcohol, gaat niet op, nu de Hoge Raad in zijn arrest van 6 mei 1975, NJ 1975, 416 reeds heeft overwogen “dat nergens steun is te vinden voor de opvatting dat slechts hij die de volledige beschikking heeft over zijn geestvermogens tot kalm beraad en rustig overleg in staat is”.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 16 april 2008 te Arnhem opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, die [slachtoffer] met een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp, in de hals/keel heeft gestoken en/of (vervolgens) in de hals/keel heeft gesneden, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. De rechtbank Arnhem heeft de verdachte wegens moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren.
Verdachte is in hoger beroep gekomen.
De advocaat-generaal heeft -conform het vonnis van de rechtbank- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren.
Het hof heeft net als de rechtbank bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft het slachtoffer met wie hij een langdurige relatie heeft gehad om het leven gebracht nadat zij had aangegeven dat die relatie ten einde was. Door aldus te handelen heeft verdachte blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Hij heeft niet alleen het slachtoffer het leven ontnomen maar ook aan haar kinderen hun moeder. Verdachte heeft door zijn handelen aan de kinderen, andere familieleden en aan vrienden van het slachtoffer groot en onherstelbaar leed toegebracht. Aan te nemen valt dat zij dat leed en de mede als gevolg daarvan ontstane psychische schade nog lang, mogelijk de rest van hun leven, zullen ervaren.
Het ernstige gevolg van het bewezenverklaarde en de wijze waarop het bewezenverklaarde handelen is uitgevoerd, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen in de samenleving in het algemeen, en de omgeving van het gebeurde in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Bovendien heeft het gebeurde naar moet worden aangenomen, geleid tot traumatisering van de zoon van het slachtoffer, [getuige 1], die getuige is geweest van het feit dat zijn moeder werd neergestoken en die tevergeefs heeft getracht haar leven te redden.
Moord, zoals in het onderhavige geval bewezen is verklaard, behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt.
In de praktijk pleegt de strafrechter bij de beoordeling van een zaak en de oplegging van straf, zeker in gevallen als de onderhavige, waar mogelijk rekening te houden met vergelijkbare zaken. De werkelijkheid gebiedt in dit verband te zeggen dat het strafrecht gevallen kent die, hoe moeilijk dit voor de direct betrokkenen in deze zaak ook voorstelbaar zal zijn, nog ernstiger zijn dan het onderhavige. Dat verschil moet naar het oordeel van het hof tot uitdrukking komen in de strafoplegging.
Het hof merkt in dit verband op dat het er bij de strafoplegging van uitgaat dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een geruime tijd tevoren en zorgvuldig beraamde moord en dat aannemelijk is dat verdachte zelf ook onder de gevolgen van zijn daad lijdt.
Het hof neemt voorts ten gunste van verdachte in aanmerking dat verdachte, blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie, hem betreffende, niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke strafbare feiten.
Het hof houdt daarnaast rekening met de verschillende rapportages die omtrent de persoon van verdachte zijn uitgebracht en neemt met name in aanmerking de omtrent verdachte opgemaakte rapportage van P.E. Geurkink (psycholoog) en J.M.J.F. Offermans (psychiater), gedateerd 12 september 2008, onder meer inhoudende als conclusie van voormelde deskundigen -zakelijk weergegeven- dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit sprake was van gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met vooral narcistische en daarnaast theatrale trekken en dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen. Het hof neemt voormelde conclusie over en maakt deze tot de zijne.
Op grond van het bovenstaande komt het hof weliswaar tot oplegging van een gevangenisstraf van lange duur, maar toch korter dan de rechtbank heeft opgelegd en de advocaat-generaal heeft gevorderd. Al met al acht het hof, een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tien jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de veroordeelde toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een mes, merk Victorinox.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een camouflagebroek, merk Life Line, maat 50;
- een riem, merk 73G;
- een T-shirt, merk First Edition, kleur oranje, maat L;
- een fleecevest, merk Upgrade Casuals, kleur beige/grijs;
- een zwart nylon jack, kleur donkergrijs, maat L;
- een paar schoenen, merk Air Star;
- een poloshirt, merk Kappa, kleur geel, maat M;
- een onderbroek, merk Basic, kleur zwart;
- een paar sokken, kleur zwart;
- een sleutelbos met 6 sleutels;
- een portemonnee, kleur zwart;
- een mobiele telefoon, merk Samsung.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een bril;
- een muts, kleur zwart;
- een bierglas;
- een glas;
- een legging;
- een string;
- een bh;
- een voorkant van een hemd, kleur zwart;
- een achterkant van een hemd, kleur zwart;
- een vest met knoopsluiting, kleur grijs;
- een blikje Grolsch bier.
Aldus gewezen door
mr A. van Waarden, voorzitter,
mr H. Abbink en mr R. van den Heuvel , raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr N.D. ten Elshof, griffier,
en op 10 juni 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr R. van den Heuvel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.