ECLI:NL:GHARN:2009:BI4711

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002832-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vlindermes in café

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag, nadat hij op 13 april 2008 in een café het slachtoffer met een vlindermes in de hals heeft gestoken. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf, en de benadeelde partij had een schadevergoeding geëist. De verdachte heeft in hoger beroep zijn onschuld betoogd, maar het hof oordeelde dat de bewijsvoering voldoende was. Het hof heeft vastgesteld dat het DNA van de verdachte op het vlindermes is aangetroffen, wat de betrokkenheid van de verdachte bevestigde. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er te veel twijfels waren over de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van het incident. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen. Het hof benadrukte de ernst van het geweldsdelict en de impact op het slachtoffer, die ernstige verwondingen had opgelopen. De uitspraak werd gedaan met inachtneming van de relevante wetsartikelen en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002832-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-607127-08
Arrest van 20 mei 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 november 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. I. Baardman, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij en heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Tevens heeft hij gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - met inachtneming van de verbeterde lezing van de eerste rechter en door het hof aanvullend verbeterd gelezen voor zover het betreft de juiste schrijfwijze van de naam van het slachtoffer- ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 april 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de nek/hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Het dossier roept te veel twijfel en onzekerheden op, waardoor het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Volgens de raadsman kan ook het aangetroffen DNA-spoor van verdachte op het vlindermes niet bijdragen tot het bewijs, nu verdachte heeft verklaard het mes in het café in handen te hebben gehad. De relatief grote hoeveelheid aangetroffen DNA op het mes zou naar de mening van de raadsman verklaard kunnen worden door het feit dat verdachte ten tijde van het oprapen van het mes zweethanden had.
De advocaat-generaal heeft dit standpunt van de raadsman gemotiveerd bestreden.
Het hof overweegt als volgt.
Aangever heeft verklaard dat hij café [naam] te [plaats] heeft bezocht en dat hij voordat hij naar huis wilde gaan nog naar het toilet is gegaan. Toen aangever de toiletruimte binnen kwam zag hij dat zich aldaar een getinte jongen met een bril op bevond. Aangever is deze getinte jongen voorbij gelopen naar het achterste urinoir. Op het moment dat aangever de toiletruimte wilde verlaten zag hij achter de getinte jongen een andere, onbekende jongen staan.
Om de toiletruimte te kunnen verlaten moest aangever achter de getinte jongen, die nog stond te plassen, langs lopen. Bij het passeren van de beide jongens zag aangever dat de onbekende, laatst binnengekomen jongen met zijn rechter arm een stekende of slaande beweging naar zijn hals maakte. Gebleken is dat aangever op dat moment links in zijn hals is gestoken, hetgeen is bevestigd in de geneeskundige verklaring van 16 april 2008. Aangever heeft voorts in zijn eerste verklaring tegenover de politie verklaard dat de getinte jongen met de bril niets heeft gedaan. De eveneens die nacht in het café aanwezige [vriend van verdachte] voldoet aan het signalement dat aangever van de getinte jongen met bril heeft gegeven. Op de jas van [vriend van verdachte] zijn bloedvlekken aangetroffen, die blijkens het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), d.d. 2 september 2008, afkomstig zijn van het slachtoffer. Hieruit leidt de rechtbank af dat ook [vriend van verdachte] ten tijde van het steekincident in de toiletruimte aanwezig is geweest.
Op het later - voor het café en nabij de plaats van aanhouding van verdachte - aangetroffen vlindermes is door het NFI een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek verricht. Uit de resultaten van het DNA-onderzoek, weergegeven in het NFI-rapport van 20 juni 2008, blijkt dat het DNA-profiel dat is verkregen uit het bloedspoor op het lemmet van het vlindermes matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer. Voorts concludeert het NFI dat het volledige DNA-profiel dat is verkregen van het celmateriaal dat zich op het heft van het vlindermes bevond, matcht met het DNA-profiel van verdachte. De berekende frequentie van het DNA-profiel in de bemonstering van zowel het bloedspoor op het lemmet als het celmateriaal op het heft is volgens het NFI kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard. Voorts wordt gerapporteerd dat er geen aanwijzingen bestaan voor de aanwezigheid van DNA op het heft van het mes van een tweede persoon.
Verdachte heeft in de verhoren bij de politie meerdere, niet gelijkluidende, verklaringen afgelegd met betrekking tot de vraag of hij in de nacht van 12 op 13 april 2008 in de toiletruimte van het café is geweest. Op 27 oktober 2008 heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat het wel klopt dat hij op de bewuste avond samen met het slachtoffer en [vriend van verdachte] in de toiletruimte is geweest. De verklaring van verdachte vindt bevestiging in de verklaring van getuige [getuige]. Direct nadat aangever verklaarde dat hij was gestoken, keek deze getuige richting het herentoilet.
Hij verklaarde dat de deur van het toilet openstond en dat hij in het toilet twee personen zag die qua beschrijving (leeftijd, kleur shirt, kleur en lengte jas, bril) overkwamen met de signalementen van verdachte en [vriend van verdachte]. Hoewel verdachte ten overstaan van het hof op deze uitlating is teruggekomen, heeft verdachte het hof niet duidelijk kunnen maken waarom de politie eerdergenoemde verklaring onjuist zou hebben begrepen. Nu de inhoud van het dossier geen aanwijzingen bevat dat er mogelijk nog andere momenten zijn geweest waarop verdachte, het slachtoffer en [vriend van verdachte] zich gezamenlijk in de toiletruimte hebben bevonden, neemt het hof als vaststaand aan dat verdachte op het moment van het steekincident aldaar aanwezig was.
Met betrekking tot het vlindermes heeft verdachte eveneens meerdere, niet consistente, verklaringen afgelegd. Verdachte heeft niet ontkend dat hij het bewuste mes in handen heeft gehad, maar dit zou slechts kortdurend zijn geweest. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij het mes op de vloer van het café zag liggen, het heeft opgepakt en op een barkruk welke vlakbij stond neergelegd. Volgens verdachte zou dit kortdurende contact het aantreffen van zijn DNA-materiaal op het heft van het vlindermes kunnen verklaren.
Van de zijde van het NFI is bij brief van 1 mei 2009, in antwoord op een eerdere vraagstelling van de raadsman, nader toegelicht dat in de bemonstering van het heft van het vlindermes een relatief grote hoeveelheid DNA is aangetroffen. Onder verwijzing naar de NFI-uitgave "De essenties van het forensisch DNA-onderzoek", brontekst 4, heeft de deskundige van het NFI daarbij opgemerkt dat de bevindingen met betrekking tot de hoeveelheid DNA van verdachte op het heft van het vlindermes "beter passen bij een scenario van een intensief contact (langdurig en/of krachtig) met het heft van het vlindermes dan bij een scenario van éénmalig contact zoals bij het oppakken van het vlindermes van de grond en vervolgens neerleggen op een kruk (een zogenaamd aanraakspoor)". Naar aanleiding van het voorbehoud dat het NFI maakt bij deze interpretatie van de onderzoeksresultaten, namelijk dat deze interpretatie opgaat wanneer de bemonstering alleen bestaat uit huidcellen en niet uit celmateriaal van een lichaamsvloeistof of een combinatie van lichaamsvloeistof(fen) met huidcellen, heeft de raadsman, zoals gezegd, aangevoerd dat verdachte ten tijde van het oppakken en wegleggen van het vlindermes zweethanden had. Dit zweet (lichaamsvloeistof) zou naar het oordeel van de raadsman de grote hoeveelheid DNA-cellen kunnen verklaren.
Het hof is van oordeel dat verdachte ter zitting onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om de veronderstelling aannemelijk te maken, zodat het hof dit verweer verwerpt. Het hof laat hierbij in het midden of het hebben van zweethanden de grote hoeveelheid DNA-cellen op het vlindermes zou kunnen verklaren.
De raadsman heeft gewezen op tegenstrijdige elementen in verklaringen van diverse getuigen, onder meer inzake opgegeven signalementen. Het hof is van oordeel dat hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht niet van zodanige tegenstrijdigheden getuigt dat het verdachte overtuigend vrijpleit.
Gelet op vorenstaande - in onderling verband en samenhang te beschouwen - bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 april 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 13 april 2008 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
Verdachte heeft door [slachtoffer] met een scherp en puntig mes in de hals te steken het risico genomen dat [slachtoffer] het leven zou verliezen. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer]. [slachtoffer] is door deze messteek ernstig gewond geraakt. Hij heeft een diepe steekwond in zijn hals opgelopen waarbij een diepliggende ader is geraakt. Naast het lichamelijk letsel dat [slachtoffer] hierbij heeft opgelopen leert de ervaring dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan ook nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden.
Dit geldt in deze zaak temeer nu het slachtoffer onverhoeds en zonder enige aanleiding door verdachte is gestoken. Hierdoor zal [slachtoffer] zich altijd blijven afvragen waarom hem dit is overkomen.
Poging tot doodslag is bovendien een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, zeker wanneer het, zoals aangegeven, gaat om een daad van zinloos geweld.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 maart 2009, waaruit blijkt dat verdachte reeds meermalen is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder ook geweldsmisdrijven. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur, zoals door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, passend en geboden is.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij
[slachtoffer] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering tot schadevergoeding in eerste aanleg geheel is toegewezen.
Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof is van oordeel dat de in het geding zijnde schade voldoende aannemelijk is geworden. Deze schade is door verdachte niet betwist. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal tevens na te noemen bedrag toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van tweeduizend zeshonderdvijftig euro;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweeduizend zeshonderdvijftig euro ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zesendertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. A.J. Rietveld en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van H. Pool als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.