ECLI:NL:GHARN:2009:BI4239

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.004.431
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstand van aanspraken ter zake melkquotum door verpachter

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om de vraag of de verpachter, de Parochie, afstand had gedaan van zijn aanspraken met betrekking tot het melkquotum dat samenhing met de verpachte percelen. De appellant, die de percelen in pacht had, stelde dat de Parochie afstand had gedaan van het verpachtersdeel van het melkquotum. De zaak kwam in hoger beroep na eerdere vonnissen van de pachtkamer van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de vorderingen van de appellant waren afgewezen.

De appellant had in hoger beroep grieven aangevoerd tegen de eerdere vonnissen en bewijs aangeboden. De Parochie voerde verweer en stelde in incidenteel beroep dat de vordering van de appellant moest worden afgewezen. Het hof oordeelde dat de grieven van de appellant geen doel troffen. Het hof concludeerde dat de bewijsstukken die de appellant had overgelegd onvoldoende waren om te bewijzen dat de Parochie afstand had gedaan van haar aanspraken. De getuigenverklaringen die de appellant had aangeboden, werden niet als voldoende bewijs beschouwd.

Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de pachtkamer en veroordeelde de appellant in de kosten van het principaal beroep, terwijl de Parochie in de kosten van het incidenteel beroep werd veroordeeld. De zaak werd terugverwezen naar de pachtkamer voor verdere behandeling. Het hof verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de kosten onmiddellijk moesten worden betaald, ongeacht eventuele cassatieprocedures.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs bij het stellen van aanspraken in civiele procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op pacht en de rechten van partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 104.004.431
(zaaknummer rechtbank 415591 CP 8/05)
arrest van de pachtkamer van 28 april 2009
inzake
[appellant sub 1] en [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal beroep,
geïntimeerden in het incidenteel beroep,
advocaat: mr. F.J. Boom,
tegen:
[De Parochie],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellante in het incidenteel beroep,
advocaat: mr. W.A.J. Hagen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 12 december 2006 en 9 oktober 2007, die de pachtkamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Boxmeer, tussen appellanten (hierna ook in enkelvoud te noemen: [appellant]) als eisers in conventie en verweerders in reconventie en geïntimeerde (hierna ook te noemen: de Parochie) als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie heeft gewezen. Van genoemde vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 6 november 2007 aan de Parochie aangezegd van genoemde vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de Parochie voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht, heeft hij bewijs aangeboden, en heeft hij geconcludeerd dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw recht doende:
1. voor recht zal verklaren dat de Parochie afstand heeft gedaan van het verpachtersdeel van het melkquotum dat samenhangt met de percelen kadastraal bekend [...];
2. de Parochie zal veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van ’s hofs arrest over te gaan tot ondertekening van de bij de inleidende dagvaarding als productie 1 overgelegde overeenkomst, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,— per dag, althans ten bedrage als het hof in goede justitie vermeent te behoren, dat de Parochie geen gevolg geeft aan deze veroordeling, een en ander met veroordeling van de Parochie in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep gevallen, en daarbij zal bepalen dat de Parochie daarover de wettelijke rente zal zijn verschuldigd wanneer deze niet binnen veertien dagen na ’s hofs arrest zullen zijn betaald.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft de Parochie de grieven bestreden en verweer gevoerd, heeft zij harerzijds in incidenteel beroep vijf grieven tegen de beide vonnissen aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en een nieuwe productie in het geding gebracht, en heeft zij geconcludeerd:
in het incidenteel beroep:
dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest de bestreden vonnissen zal vernietigen voor zover daartegen grieven zijn opgeworpen, en opnieuw recht doende de vordering van [ap[appellant] in eerste aanleg af zal wijzen, de reconventionele vordering van de Parochie toe zal wijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties.
in het principaal beroep:
dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest de bestreden vonnissen zal bekrachtigen voor zover hiertegen in incidenteel beroep geen grieven zijn opgeworpen, en [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, althans hem deze zal ontzeggen als zijnde ongegrond dan wel onbewezen, met veroordeling van [ap[appellant] in de kosten van beide instanties.
2.4 Bij memorie van antwoord in het incidenteel beroep heeft [appellant] de grieven in het incidenteel beroep bestreden en heeft hij geconcludeerd dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, de grieven van de Parochie ongegrond en onbewezen zal verklaren, met veroordeling van de Parochie in de kosten van het incidenteel beroep.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
3.1 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties, de navolgende feiten vast.
3.2 [appellant] heeft op grond van schriftelijke pachtovereenkomsten van de Parochie in pacht de percelen grond [...] en een perceel grond, [...].
3.3 [appellant] heeft eind 2003 het met het gepachte samenhangende melkquotum verkocht.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 In dit geding vordert [ap[appellant] in conventie onder meer een verklaring voor recht dat de Parochie afstand heeft gedaan van haar aanspraken ter zake van het met het gepachte samenhangende melkquotum. In reconventie heeft de Parochie onder meer gevorderd ontbinding van de pachtovereenkomst en betaling van hetgeen haar ter zake van het melkquotum toekomt. [appellant] beroept zich voor zijn standpunt met name op de inhoud van een telefoongesprek op 14 oktober 2003 met [persoon A], destijds lid van het bestuur van de Parochie. Daartegenover heeft de Parochie zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat [persoon A] niet bevoegd was om de Parochie te vertegenwoordigen en heeft zij in de tweede plaats betwist dat [persoon A] afstand heeft gedaan van de aanspraken ter zake van het melkquotum.
4.2 Bij het vonnis van 12 december 2006 heeft de pachtkamer in eerste aanleg het beroep van de Parochie op de onbevoegdheid van [persoon A] verworpen en [appellant] bewijs opdragen ter zake van de door hem gestelde afstand. Na getuigenverhoren heeft de pachtkamer in eerste aanleg bij het vonnis van 9 oktober 2007 geoordeeld dat [appellant] in bedoeld bewijs niet is geslaagd. In reconventie heeft de pachtkamer in eerste aanleg geoordeeld dat de vordering tot ontbinding niet toewijsbaar is. Zowel in conventie als in reconventie heeft de pachtkamer in eerste aanleg iedere verdere beslissing aangehouden en tussentijds hoger beroep toegestaan.
4.3 De eerste grief in het principaal beroep richt zich tegen de aan [ap[appellant] gegeven bewijsopdracht. Volgens [appellant] volgt het bewijs van de door hem gestelde afstand uit de door hem overgelegde producties.
4.4 De grief faalt. Bedoelde producties betreffen deels brieven en andere stukken die door [appellant] zelf of door zijn advocaat zijn opgesteld. Uit deze producties volgt enkel welk standpunt [appellant] zelf destijds innam en zij leveren naar hun aard onvolledig bewijs op. Voor zover relevant betreffen bedoelde producties voor het overige brieven van het bestuur van de Parochie (brief van 18 juni 2004, tweede pagina van productie 5 bij akte van 13 september 2005), van notaris [naam], die het standpunt van de Parochie weergeeft (brief van 1 oktober 2004, productie 8 bij dezelfde akte) en van de secretaris [naam] (brief van 28 april 2005, productie 11 bij dezelfde akte). Anders dan [appellant] betoogt, valt uit deze brieven niet af te leiden dat door [persoon A] namens de Parochie afstand is gedaan. Uit de omstandigheid dat de Parochie steeds het standpunt heeft ingenomen dat [persoon A] niet bevoegd was tot het doen van “toezeggingen”, kan niet worden afgeleid – ook niet in het samenhang met hetgeen bedoelde brieven voor het overige inhouden – dat de Parochie erkende dat zulke toezeggingen zouden zijn gedaan. De brief van 1 oktober 2004 houdt integendeel in dat [persoon A] “een geheel andere lezing van het gesprek” geeft dan [appellant], terwijl de brief van 28 april 2005 terloops aan [appellant] verwijt dat hij [persoon A] woorden in de mond zou hebben gelegd.
4.5 De tweede grief in het principaal beroep betreft de waardering van het bewijs na bewijslevering.
4.6 Ook deze grief faalt. Het hof stelt in dit verband voorop dat op grond van het tweede lid van artikel 164 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de getuigenverklaring van partij [appellant] geen bewijs oplevert, behalve voor zover er aanvullende bewijzen voor handen zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken. Aanvullend bewijs van een zodanig gehalte is er niet. De getuigenverklaring van ..., advocaat, in samenhang met het in die verklaring bedoelde besprekingsverslag, houdt in dat in een bespreking op 8 december 2004 door de Parochie zou zijn aangegeven dat naar aanleiding van gewijzigd beleid later tegenover [appellant] een ander standpunt is ingenomen dan eerder, maar wat dat eerdere standpunt inhield, volgt uit bedoelde getuigenverklaring en besprekingsverslag niet en een aanwijzing dat door [persoon A] namens de Parochie afstand is gedaan bevat dat verslag niet. De getuigen [getuige sub I], boekhouder van [appellant], [getuige sub II] en [getuige sub III] hebben over de inhoud van het telefoongesprek tussen [appellant] en [persoon A] verklaard wat zij van [appellant] daarover hebben begrepen en hebben in die zin daaromtrent niet uit eigen wetenschap kunnen verklaren. De getuigenverklaring van [persoon A] levert evenmin aanvullend bewijs op.
4.7 [appellant] heeft aangeboden diverse in eerste aanleg gehoorde getuigen andermaal te doen horen. Het hof gaat aan dit aanbod voorbij omdat [appellant] niet heeft gespecificeerd over welke punten de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan in eerste aanleg.
4.8 Uit hetgeen is overwogen, volgt dat de grieven in het principaal beroep geen doel treffen.
4.9 De grieven I, II en III in het incidenteel beroep betreffen de vraag of [persoon A] bevoegd was om het de Parochie te vertegenwoordigen. Gelet op de uitkomst van het principaal beroep heeft de Parochie bij bespreking van deze grieven geen belang.
4.10 Grief V in het incidenteel beroep richt zich tegen de overweging van de pachtkamer in eerste aanleg volgens welke er geen sprake is van een tekortkoming die de ontbinding van de pachtovereenkomst rechtvaardigt.
4.11 De grief faalt. Uit de toelichting op de grief onder 37 volgt dat ook de Parochie ervan uitgaat dat [appellant] ten tijde van de verkoop van het melkquotum in de veronderstelling verkeerde dat hij toestemming had om het melkquotum te verkopen en dat er door de Parochie afstand was gedaan van de opbrengst van het melkquotum. Bij conclusie van antwoord in reconventie (onder 34) heeft [appellant] aangevoerd dat de grond van groot belang is voor de afzet van mest, dat vervangende grond moeilijk te verkrijgen is, terwijl hij ook in verband met de aan hem toekomende toeslagrechten die grond nodig heeft. Volgens [appellant] zou ontbinding van de pachtovereenkomst betekenen dat zijn bedrijf zwaar wordt getroffen. De Parochie heeft een en ander niet betwist. Gelet op deze omstandigheden heeft de pachtkamer in eerste aanleg terecht geoordeeld dat geen sprake is van een tekortkoming die de ontbinding van de pachtovereenkomst rechtvaardigt.
4.12 Grief IV in het incidenteel beroep richt zich tegen de overweging van de pachtkamer in eerste aanleg volgens welke [appellant] heeft mogen begrijpen dat tegen de verkoop van het melkquotum zelf geen enkel bezwaar bestond. Uit hetgeen het hof hiervoor met betrekking tot grief V heeft overwogen, volgt dat deze grief niet meer van belang is voor de vordering tot ontbinding. Voor de aanspraak van de Parochie op betaling van de helft van de waarde van het melkquotum ten tijde van de verkoop is evenmin van belang of [appellant] heeft mogen begrijpen dat de Parochie tegen de verkoop op zichzelf geen bezwaar had. De Parochie heeft bij bespreking van de grief dan ook onvoldoende belang.
4.13 Het hof passeert het bewijsaanbod van de Parochie omdat het geen betrekking heeft op feiten die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden dan hiervoor gegeven.
4.14 De slotsom is dat de grieven, zowel die in het principaal als die in het incidenteel beroep, falen, zodat de bestreden vonnissen dienen te worden bekrachtigd. Het hof zal [appellant] veroordelen in de kosten van het principaal beroep en de Parochie in die van het incidenteel beroep. De zaak zal terug worden gewezen naar de pachtkamer in eerste aanleg ter verdere behandeling en beslissing.
4.15 Partijen hebben beiden om uitvoerbaarbijvoorraadverklaring gevraagd. In overeenstemming daarmee zal het hof zijn arrest wat betreft de veroordelingen in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Daarmee geeft het hof geen oordeel over de vatbaarheid van dit arrest voor cassatie in verband met het vervallen van artikel 134 Pachtwet per 1 september 2007 en de inwerkingtreding van onder meer artikel 1019q Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met ingang van dezelfde datum. Weliswaar heeft de Hoge Raad onlangs een beslissing gegeven over het overgangsrecht zoals van toepassing op ten tijde van de inwerkingtreding van het nieuwe pachtrecht reeds lopende procedures (beschikking van 19 december 2008, LJN BG3714, NJ 2009, 22), maar de reikwijdte van die beslissing – die anders dan de onderhavige procedure een verlengingsprocedure betrof – is niet geheel zeker.
5 De beslissing
Het hof, recht doende in het principaal en in het incidenteel beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de pachtkamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Boxmeer, van 12 december 2006 en 9 oktober 2007;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Parochie begroot op € 894,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 251,— voor griffierecht;
veroordeelt de Parochie in de kosten van het incidenteel beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] begroot op € 447,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verwijst de zaak naar de pachtkamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Boxmeer, ter verdere behandeling en beslissing;
verklaart dit arrest wat betreft voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, M.M. Olthof en J.K.B. van Daalen en de deskundige leden ing. L.L.M. de Lorijn en ir. H. Rogaar, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2009.