28 april 2009
pachtkamer
zaaknummer: 104.007.733
(zaaknummer rechtbank: 339691/EJ VERZ 07-10)
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
1. [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant sub 3],
gevestigd te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. P.M. Wilmink,
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. Bosnak.
1 Het verloop van het geding
1.1 Voor de procedure tot aan de beschikking van 4 november 2008 verwijst het hof naar die beschikking, evenals naar de voorafgaande beschikking van 22 april 2008.
1.2 Bij genoemde beschikking van 4 november 2008 heeft het hof ing. L.L.M. de Lorijn tot deskundige benoemd, ter beantwoording van de in die beschikking geformuleerde vraagstelling.
1.3 Bij brief van 3 februari 2009 is ter griffie van het hof een bericht van deskundige ingekomen.
1.4 Bij brief van 4 februari 2009 heeft de griffier een afschrift van het deskundigenbericht aan partijen doen toekomen.
1.5 Bij op 26 februari 2009 is ter griffie van het hof binnengekomen een brief van de (behandelend) advocaat van [geïntimeerde], waarin deze reageert op de inhoud van het deskundigenbericht.
1.6 Bij op 6 maart 2009 ter griffie van het hof binnengekomen brief van de (behandelend) advocaat van [appellanten] is eveneens op de inhoud van het deskundigenbericht gereageerd.
1.7 Het hof heeft vervolgens beschikking bepaald op heden.
2 Voortgezette motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 De aan de deskundige bij de beschikking van 4 november 2008 voorgelegde vraagstelling luidt als volgt:
1. Op welk bedrag dient de onder artikel 48 Pachtwet (oud) bedoelde schadeloosstelling te worden gesteld? (Bij de beantwoording van deze vraag kunt u zich beperken tot het verlies van opslagmogelijkheden in de boerderij.)
2. Geeft uw onderzoek u aanleiding tot het maken van nadere opmerkingen?
2.2 De deskundige heeft in zijn bericht twee alternatieve berekeningen van de door [geïntimeerde] verschuldigde schadeloosstelling gegeven, één waarin uitsluitend het verlies aan opslagmogelijkheid in beschouwing wordt genomen en één waarin ook rekening wordt gehouden met het verlies van ruimte voor het huisvesten van schapen.
2.3 [geïntimeerde] heeft er bij de brief van zijn advocaat aan de deskundige van 20 januari 2009 (bijlage bij deskundigenbericht) en bij de hiervoor onder 1.5 bedoelde brief op zichzelf terecht op gewezen dat [appellanten] aanvankelijk hebben verklaard dat het gepachte niet ten behoeve van huisvesting van vee werd gebruikt.
2.4 Bij de onder 1.6 bedoelde brief is van de zijde van [appellanten] aangevoerd dat “als gevolg van het wegvallen van de bedrijfsruimte op het [adres] en de onrechtmatige sloop van enkele schuurtjes” [appellant sub 2] genoodzaakt geweest over te gaan tot “een herschikking van de bedrijfsruimte” en dat in dat kader de landbouwmachines volledig zijn gestald in de loods aan de [adres] schapen gehuisvest in het gepachte.
2.5 De mogelijkheid dat het gebruik recent is gewijzigd in verband met het slopen door [geïntimeerde] van een of meer bij [appellant sub 1] en/of [appellant sub 2] in gebruik zijnde schuren, was door de deskundige reeds verondersteld onder 8.1 sub a van zijn bericht. [geïntimeerde] is op die veronderstelling slechts in zoverre ingegaan, dat hij bij zijn onder 1.5 bedoelde brief heeft herhaald dat de boerderij met opstallen al jaren geen deel meer uit maken van de agrarische bedrijfsvoering van [appellanten]. Ook heeft hij zich op het standpunt gesteld dat uit moet worden gegaan van de toestand op het tijdstip van de (gedeeltelijke) beëindiging van de pachtovereenkomst, volgens [geïntimeerde] 30 april 2008, zijnde het einde van de laatste pachttermijn.
2.6 Aldus heeft [geïntimeerde] niet, in ieder geval niet voldoende gemotiveerd, betwist dat door zijn toedoen recent het gebruik van het gepachte is gewijzigd. Voor zover [geïntimeerde] bedoeld heeft aan te voeren dat het gebruik van het gepachte is gewijzigd om de schadeloosstelling te verhogen, is zijn standpunt eveneens onvoldoende gemotiveerd.
2.7 Anders dan [geïntimeerde] veronderstelt, duurt een pachtverhouding waarvan de lopende pachttermijn inmiddels is geëindigd maar ter zake waarvan een verlengingsprocedure als bedoeld in artikel 36 lid 3 Pachtwet aanhangig is, voort tot de door de pachtrechter bepaalde ontruimingsdatum. In dat opzicht is er geen onderscheid tussen het oude pachtrecht en het stelsel van artikelen 7:369 lid 2 en 7:372 lid 1 Burgerlijk Wetboek. De deskundige heeft dan ook terecht rekening gehouden met het gewijzigde gebruik van het gepachte, ook indien die wijziging eerst na het einde van de laatste pachttermijn (30 april 2008) heeft plaatsgevonden. Ten overvloede wijst het hof er nog op dat volgens de tweede volzin van het eerste lid van artikel 48 Pachtwet de pachtrechter bij de bepaling van de schadeloosstelling rekening houdt met de mogelijkheid dat de pachtovereenkomst zou zijn verlengd indien het verpachte niet voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden zou zijn bestemd. Ook uit die bepaling volgt dat het einde van de laatste pachttermijn niet de peildatum is wat betreft de bij de vaststelling van de schadeloosstelling in aanmerking te nemen omstandigheden.
2.8 Het hof zal bij het bepalen van de hoogte van de door [geïntimeerde] verschuldigde schadeloosstelling dan ook mede in aanmerking nemen de ruimte voor het huisvesten van schapen.
2.9 Het hof zal de begroting door de deskundige van de door [geïntimeerde] verschuldigde schadeloosstelling ook overigens volgen. Voor zover partijen tegen die begroting bezwaren aanvoeren die zij ook tegen de voorlopige versie van het rapport van de deskundige naar voren hebben gebracht, heeft de deskundige die bezwaren gemotiveerd weerlegd. Voor zover partijen thans, nadat de deskundige zijn definitieve rapport heeft uitgebracht, met nieuwe bezwaren komen zonder dat de nadere bevindingen van de deskundige daartoe de aanleiding zijn, handelen zij daarmee in strijd met de goede procesorde. Het hof merkt naar aanleiding van de onder 1.6 bedoelde brief van de advocaat van [appellanten] nog op dat de deskundige terecht niet, naast de door hem in aanmerking genomen eigenaarslasten, ook afschrijvingskosten heeft berekend. Zoals de deskundige terecht in zijn rapport heeft vermeld, zijn afschrijvingskosten fiscaal aftrekbaar. [appellanten] gaan dan ook ten onrechte uit van bruto afschrijvingskosten. Verder merkt het hof op dat de deskundige in zijn berekening (anders dan de alternatieve berekening, die het hof niet volgt) niet uit is gegaan van een vloeroppervlakte van 100 m2, maar van 150 m2. Naar aanleiding van de onder 1.5 bedoelde brief van de advocaat van [geïntimeerde] constateert het hof dat de deskundige zijn nadere schatting van de bouwkosten wel degelijk heeft gemotiveerd, namelijk onder 8.2 sub c van zijn bericht, onder meer met verwijzing naar een overzicht bouwkosten uit Reed Business (jaar 2009).
2.10 De slotsom is dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Het verlengingsverzoek, voor zover in hoger beroep nog aan de orde (namelijk wat betreft de hoeve gelegen aan het [adres], bestaande uit gebouwen en erf met een oppervlakte van 7 are en 25 centiare) zal worden afgewezen, doch met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een schadeloosstelling van € 17.824,—, te voldoen binnen een maand na heden. Het hof zal de datum van ontruiming vaststellen op 1 juli 2009. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen het bij de beschikking van 4 november 2008 onder 2.5 heeft overwogen. Omdat partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten compenseren, aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt, wat betreft [geïntimeerde] de door hem voorgeschoten kosten van het deskundigenbericht daaronder begrepen (beschikking van 4 november 2008 onder 2.3).
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de pachtkamer van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam, van 23 augustus 2007, voor zover in dit hoger beroep betrokken en doet opnieuw recht;
wijst af het verlengingsverzoek wat betreft de hoeve gelegen aan het [adres], bestaande uit gebouwen en erf met een oppervlakte van 7 are en 25 centiare;
bepaalt de datum van ontruiming op 1 juli 2009;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een schadeloosstelling aan [appellanten] van € 17.824,—, te voldoen binnen een maand na heden;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt, wat betreft [geïntimeerde] de door hem voorgeschoten kosten van het deskundigenbericht daaronder begrepen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.L. Valk, D.J. van Dijk en J.K.B. van Daalen
en de raden F.J.A. baron van Verschuer en ir. H.K.C. Roelofsen en in tegenwoor¬digheid van de griffier uitge¬sproken ter open¬bare terechtzitting van 28 april 2009.