ECLI:NL:GHARN:2009:BI3537
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die was veroordeeld voor oplichting, gepleegd in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 31 december 2004. De politierechter had eerder vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 5.327,58 aan de Staat moest betalen ter ontneming van het voordeel dat hij had verkregen uit zijn strafbare feiten. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep dat het hof deze vordering zou bevestigen.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de veroordeelde uit zijn bewezenverklaarde handelen een voordeel had verkregen van in totaal € 6.891,64. Dit bedrag was gebaseerd op diverse aangiftes van slachtoffers die geld hadden overgemaakt voor goederen die zij nooit hadden ontvangen. De veroordeelde had verklaard dat hij samen met een medeverdachte handelde, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze bewering te ondersteunen. De veroordeelde had geen bewijs geleverd dat hij de winst had gedeeld met een ander.
Het hof heeft de betalingsverplichting van de veroordeelde vastgesteld op € 5.327,58, onder aftrek van de bedragen die aan benadeelde partijen waren toegewezen. De uitspraak van het hof is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de veroordeelde verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat.