ECLI:NL:GHARN:2009:BI2810

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K08/0425
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • O. Otte
  • A. Nunnikhoven
  • J. Coumans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beklag tegen politiesepot in strafzaak

In deze zaak heeft klager op 14 december 2008 schriftelijk beklag gedaan over de beslissing van de officier van justitie te Arnhem om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde. Dit klaagschrift is op 16 december 2008 ter griffie van het Gerechtshof Arnhem ingekomen. Klager had op 28 november 2008 aangifte gedaan van geweld met letsel met een wapen, wat in feite neerkomt op poging zware mishandeling. De hulpofficier van justitie heeft op 4 december 2008 aan klager medegedeeld dat er geen verdere actie zou worden ondernomen vanwege medeschuld van de benadeelde. Klager heeft ervoor gekozen om zich rechtstreeks tot het hof te wenden en een beklag in te dienen op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie en het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal. De officier van justitie concludeert dat klager niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er nog geen sepotbeslissing was genomen. De advocaat-generaal heeft echter een ander standpunt ingenomen, waarbij hij stelt dat een beklag tegen een politiesepot mogelijk zou moeten zijn.

Het hof heeft geoordeeld dat klager als rechtsreeks belanghebbende kan worden beschouwd en ontvankelijk is in zijn beklag. Echter, het hof heeft vastgesteld dat een beklag op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering tegen een politiesepot niet mogelijk is. De beslissing om niet tot vervolging over te gaan moet goed gescheiden zijn van de bevoegdheid om deze beslissing aan de aangever mee te delen. Het hof heeft de noodzaak van transparantie in de communicatie van het openbaar ministerie en de politie benadrukt, vooral met betrekking tot de terminologie die in sepotbrieven wordt gebruikt. Uiteindelijk heeft het hof klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.

Uitspraak

K08/0425
Beschikking
inzake
Klager,
wonende te (woonplaats),
tegen
Beklaagde,
wonende te (woonplaats).
Op 14 december 2008 heeft klager schriftelijk beklag gedaan over de beslissing van de officier van justitie te Arnhem om tegen beklaagde geen strafvervolging in te stellen. Dit klaagschrift is op 16 december 2008 ter griffie van dit hof ingekomen.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Arnhem, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Het beklag
Klager heeft op 28 november 2008 aangifte gedaan van, volgens de aanhef van de aangifte “geweld met letsel met wapen”. Inhoudelijk komt de verklaring neer op een aangifte ter zake van poging zware mishandeling subsidiair mishandeling, gepleegd door beklaagde op diezelfde dag.
Beklaagde is op de aangifte gehoord.
Naast klager en beklaagde zijn een tweetal getuigen gehoord. In verband met de hierna te nemen beslissing zal de verdere toedracht van het feit niet verder worden besproken.
Bij brief van 4 december 2008 is door de hulpofficier van justitie, een politieambtenaar derhalve, aan klager medegedeeld dat aan de aangifte geen verder gevolg zal worden gegeven op grond van medeschuld van de benadeelde. In die brief wordt met zoveel woorden vermeld dat aangever zich over die beslissing schriftelijk kan beklagen bij de officier van justitie.
Klager heeft ervoor gekozen zich rechtstreeks te wenden tot het hof en een beklag op de voet van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering in te dienen.
De officier van justitie heeft op 27 februari 2009 een ambtsbericht over de zaak geschreven. Daarin wordt de conclusie getrokken dat klager niet ontvankelijk dient te worden verklaard, samengevat omdat er nog geen sprake was van een sepotbeslissing van de officier van justitie. Ten overvloede wordt daarbij door de officier van justitie opgemerkt dat, kennisnemende van de zaak, hij van oordeel is dat klager wel vervolgd had moeten worden. Het ambtsbericht eindigt met het voornemen dit alsnog te doen.
De advocaat-generaal heeft in het verslag ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beklag een ander standpunt ingenomen. In de kern komt het standpunt van de advocaat-generaal hierop neer dat, bij gebrek aan eigen wettelijke basis, de bevoegdheid tot het politiesepot niet anders kan zijn dan een afgeleide van de bevoegdheid van de officier van justitie. Om die reden zou ook van een politiesepot rechtstreeks beklag kunnen worden gedaan op de voet van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.
De beoordeling van het beklag
Klager kan als rechtsreeks belanghebbende worden beschouwd en is in zoverre ontvankelijk in zijn beklag.
Dit hof, maar ook het hof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, heeft gemerkt dat in de arrondissementen binnen zijn ressort, wisselend met de beschreven problematiek wordt omgegaan. Om die reden zal in het navolgende wat uitvoeriger hierop worden ingegaan.
De wet gaat er in de artikelen 167 en 242 van het Wetboek van Strafvordering vanuit dat het openbaar ministerie, dat wil zeggen de officier van justitie of een gemachtigde medewerker van het openbaar ministerie, de beslissing neemt om van vervolging af te zien. Het is op deze beslissing dat het beklag op de voet van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ziet.
Met een gemachtigd medewerker van het openbaar ministerie kan gelijk gesteld worden de gemandateerde politie-parketsecretaris. Van dat mandaat zal dan wel moeten blijken.
Het is, in het licht van de grote hoeveelheden aangiften en een efficiënte bedrijfsvoering, begrijpelijk dat een deel van de beslissingen om niet tot verder vervolging over te gaan door een politiefunctionaris, niet zijnde een politie-parketsecretaris wordt genomen. Dit kan evenwel, gegeven het hiervoor beschreven wettelijk systeem, uit zijn aard niet anders zijn dan een beslissing die onderhevig is aan een herbeoordeling door het openbaar ministerie. Dat het in een groot deel van de op politieniveau genomen sepotbeslissingen door berusting van een aangever niet tot een dergelijke herbeoordeling komt, doet daar niet aan af.
Dit wettelijk systeem brengt met zich mee dat een beklag op de voet van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering tegen een politiesepot niet mogelijk is.
De bevoegdheid tot het nemen van de beslissing moet goed gescheiden worden van de bevoegdheid om de genomen beslissing aan een aangever (en anderen, als bedoeld in artikel 167 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering) mede te delen. Dat een politiefunctionaris schriftelijk de beslissing van het openbaar ministerie aan een aangever ter kennis brengt, raakt de ontvankelijkheid van een beklag niet.
Het is op dit punt dat het openbaar ministerie en de politie aan de rechtzoekende naar het oordeel van het hof een grotere transparantie verschuldigd zijn dan thans aan de dag wordt gelegd. In de door de politie verzonden sepotbrieven zit een grote verscheidenheid in terminologie die de feitelijke gang van zaken niet altijd helder weergeven. Zo worden geregeld beslissingen gezien die blijkens de sepotbrief genomen zijn “op gezag van de officier van justitie” of “na overleg met de officier van justitie”. Deze woordkeus laat in het midden welke functionaris de beslissing genomen heeft, terwijl dat voor de ontvankelijkheid in de onderhavige procedure, zoals hiervoor vermeld, van groot belang is. Vervolgens worden wisselende beklagmogelijkheden vermeld. Dan weer zou volgens de door de politie verzonden sepotbrief beklag mogelijk zijn bij de officier van justitie, dan weer zou beklag mogelijk zijn bij het hof.
Het hof geeft het openbaar ministerie in overweging het er toe te leiden, dat in de door de politie verzonden sepotbrieven eenheid van terminologie wordt gehanteerd. Die zou dienen in te houden dat met zoveel woorden wordt vermeld of er sprake is van een beslissing van het openbaar ministerie, in welk geval beklag open staat bij het hof. In alle andere gevallen zou gewezen kunnen worden op de mogelijkheid van bezwaar bij de officier van justitie. Voor de term “bezwaar” bestaat overigens geen wettelijke basis, maar is te prefereren om een duidelijk onderscheid te houden met het beklag op de voet van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.
In het onderhavige geval is door de hulpofficier van justitie besloten tot sepot en gewezen op de mogelijkheid van beklag bij de officier van justitie.
De gebruikte aanduiding “hulpofficier van justitie” is in het licht van de hiervoor beschreven wenselijke transparantie onduidelijk en kan aanleiding geven tot misverstand. De term “hulpofficier van justitie” wordt in de wet gebruikt voor de politiefunctionaris die een aantal bevoegdheden toekomt, met name waar het de inzet van dwangmiddelen betreft. Het nemen van een vervolgingsbeslissing wordt in de wet op geen enkele wijze bij een hulpofficier van justitie gelegd.
De term “beklag” kan eveneens tot misverstand leiden.
Inhoudelijk is voor het hof duidelijk dat het hier een politiesepot betreft, om welke reden klager niet kan worden ontvangen in zijn beklag. Daarom kan een verhoor van betrokkenen achterwege blijven. Er wordt beslist als volgt.
Beslissing
Het hof:
Verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Deze beschikking is gegeven door mr Otte, voorzitter, mr Nunnikhoven en mr Coumans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Verhaeg, griffier, op
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.