Parketnummer: 21-002927-08
Uitspraak d.d.: 29 april 2009
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van
3 juli 2008 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-600858-07, in de strafzaak tegen
[verdachte X],
geboren op [datum] 1988,
thans verblijvende in de P.I.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 april 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr L. Demmer, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 05 januari 2008 te Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kassa met daarin een bedrag aan geld en/of een bankpas en/of een laptop, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [het slachtoffer] en/of [VOF], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [het slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- de woning van [het slachtoffer] is/zijn binnengegaan en/of
- naar de slaapkamer van [het slachtoffer] is/zijn gegaan, waar [het slachtoffer] lag te slapen en/of
- [het slachtoffer] (met kracht) tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- met een (hard) voorwerp meermalen, althans eenmaal tegen een been heeft/hebben geslagen en/of
- tegen [het slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Wil je nog meer bloed, waar is de kluis", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- een voorwerp tegen het hoofd van [het slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of (daarbij) tegen [het slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Ik schiet je door je kop" en/of
- [het slachtoffer] op zijn buik heeft/hebben gerold en/of
- (vervolgens) de polsen en/of benen van [het slachtoffer] met tie-wraps en/of tape heeft/hebben vastgebonden en/of
- [het slachtoffer] in een vogelnestje op zijn buik heeft/hebben gelegd en/of
- [het slachtoffer] met zijn hoofd in een matras heeft/hebben geduwd en/of
- een lade van een nachtkastje op het hoofd van [het slachtoffer] heeft/hebben gegooid en/of
- (daarbij) tegen [het slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Dat heb je verdiend als je zo met je vrouw en kinderen omgaat", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Volgens verdachte is hij op 5 januari 2008 met drie anderen naar de woning van aangever gegaan. Verdachte heeft de medeverdachten Z en Y aangewezen als zijn mededaders. Over de vierde dader wenst verdachte niets te verklaren. Niet eerder dan op de derde zitting in hoger beroep heeft verdachte zijn verklaring gewijzigd, maar uitsluitend wat betreft de namen van zijn mededaders. Medeverdachte Z en medeverdachte Y zouden - in tegenstelling tot hetgeen verdachte eerder heeft verklaard - niets met de overval op de woning van aangever te maken hebben, aldus verdachte.
Het hof overweegt dat verdachte niet voldoende duidelijk heeft kunnen maken waarom hij medeverdachte Z en medeverdachte Y aanvankelijk heeft belast en daar ter terechtzitting in hoger beroep op is teruggekomen. Het hof acht de eerdere door verdachte afgelegde verklaringen geloofwaardig in tegenstelling tot zijn nadien gewijzigde verklaring en zal deze als bewijsmiddel gebruiken. Verdachte heeft bij de politie immers uit vrije wil een gedetailleerde verklaring afgelegd en is ter terechtzitting bij de rechtbank bij die verklaring gebleven. Zijn eerdere verklaring vindt bovendien op meerdere punten steun in de overige processtukken, met uitzondering van de betrokkenheid van een vierde dader.
Door de verdediging is primair betoogd dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, nu zijn handelen niet kan worden gekwalificeerd als medeplegen en medeplichtigheid hem niet is tenlastegelegd. Verdachte is in tegenstelling tot zijn mededaders niet in de woning geweest. Hij heeft geen aandeel gehad in de feitelijke diefstal en evenmin in het toegepaste geweld, aldus de verdediging.
Verdachte heeft van meet af aan verklaard dat er vier personen bij het tenlastegelegde zijn betrokken. De precieze rol die verdachte op 5 januari 2008 heeft vervuld kan niet worden vastgesteld. Het hof stelt voorop dat het de aanwezigheid van een vierde persoon niet aannemelijk acht. Echter zelfs als van een vierde dader sprake mocht zijn, moet de rol die verdachte zichzelf toedicht worden gekwalificeerd als die van medepleger.
Verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij samen met de medeverdachten het plan maakte om een kluis te gaan ‘halen’, naar voren heeft gebracht dat hij wel een rustige plek wist waar een kluis te vinden zou zijn. Hij is toen samen met de medeverdachten naar de (bedrijfs)woning van aangever gereden en heeft de woning aangewezen. Vervolgens heeft hij gezien dat zijn medeverdachten zich in de woning bevonden en dat één van die medeverdachten een honkbalknuppel bij zich had. Hij heeft gehoord dat toen de medeverdachten zich op de bovenverdieping van de woning bevonden paniekerig werd geroepen en geschreeuwd. Verdachte heeft zich op dat moment niet gedistantieerd maar is blijven wachten. Toen één van de medeverdachten naar buiten zou zijn gekomen met de sleutel van het kantoor heeft hij het kantoor aangewezen, is hij mee naar binnen gegaan en hebben zij samen het kluisje gevonden. Verdachte heeft gezien dat de medeverdachte dat kluisje en bankpassen meenam in de woning. Vervolgens heeft hij de auto gehaald, zijn de medeverdachten ingestapt en zijn ze gezamenlijk vertrokken.
Verdachte was dus de ‘tipgever’, heeft de woning van aangever aangewezen, heeft buiten gewacht toen zijn medeverdachten zich op de bovenverdieping van de woning bevonden, heeft meegezocht naar het kluisje (de kassa) en heeft de auto bestuurd waarmee hij en zijn medeverdachte de plaats van het misdrijf hebben verlaten. Het verweer treft geen doel.
Opzet op gebruik van geweld
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte enkel kan worden veroordeeld voor diefstal, aangezien zijn opzet niet was gericht op het gebruik van geweld. Het gebruik van geweld was vooraf niet afgesproken. De honkbalknuppel is uitsluitend ter verdediging meegenomen naar de woning van aangever. Weggaan en de anderen achterlaten was geen optie voor verdachte, omdat de anderen dan geen mogelijkheid meer hadden om weg te komen en hem dat betaald zouden zetten.
Dit verweer slaagt niet. Verdachte heeft zich midden in de nacht met zijn mededaders naar de woning van aangever begeven om een kluis met geld te bemachtigen. Men kon verwachten dat aangever (en eventueel een partner) op dat moment in zijn bed lag te slapen. Drie personen zijn de woning binnengegaan en zijn naar de slaapkamer van aangever gegaan. Verdachte verklaart te hebben gezien dat één van hen bij het binnengaan van de woning een honkbalknuppel zich had. Gelet op voornoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de honkbalknuppel is meegenomen om als geweldsinstrument te gebruiken bij de diefstal.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 05 januari 2008 te Leersum, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kassa met daarin een bedrag aan geld en een bankpas en een laptop, toebehorende aan [het slachtoffer] en/of [VOF],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [het slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- de woning van [het slachtoffer] zijn binnengegaan en
- naar de slaapkamer van [het slachtoffer] is/zijn gegaan, waar [het slachtoffer] lag te slapen en
- [het slachtoffer] (met kracht) tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en
- met een (hard) voorwerp meermalen, tegen een been heeft/hebben geslagen en
- tegen [het slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Wil je nog meer bloed, waar is de kluis", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- een voorwerp tegen het hoofd van [het slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of (daarbij) tegen [het slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Ik schiet je door je kop" en
- [het slachtoffer] op zijn buik heeft/hebben gerold en
- (vervolgens) de polsen en benen van [het slachtoffer] met tie-wraps en/of tape heeft/hebben vastgebonden en
- [het slachtoffer] in een vogelnestje op zijn buik heeft/hebben gelegd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is medepleger van een brutale en brute overval midden in de nacht op een slachtoffer, bij wie verdachte in het verleden stage had gelopen. Het slachtoffer lag in bed te slapen toen de overvallers zijn woning binnendrongen. Bij de overval is het slachtoffer bedreigd met geweld, op zijn hoofd geslagen, met een honkbalknuppel op zijn scheenbeen geslagen en vastgebonden aan handen en voeten, in een zogenaamd vogelnestje, op zijn buik onder het dekbed achtergelaten. Bovenop hem werden een stoel en een lade uit het nachtkastje gegooid. Hem is ook nog te kennen gegeven dat ze, in het geval hij een verkeerde pincode had opgegeven, zouden terugkomen om hem dood te schieten. Het slachtoffer wist de pincode die behoorde bij de bankpas niet meer en heeft daarom een gefingeerde code opgegeven. Mede hierdoor heeft hij doodsangsten uitgestaan. Daarnaast had het slachtoffer veel pijn aan de opgelopen verwonding aan zijn been en was hij bang dat hij zou stikken. Pas na zeveneneenhalf uur, omstreeks 09.30 uur de volgende ochtend werd hij door zijn ex-schoonvader in bed aangetroffen en bevrijd van de tie-wraps en de tape om zijn handen en voeten.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich kennelijk laten leiden door hun zucht naar financieel gewin zonder stil te staan bij de mogelijke ernstige gevolgen van hun handelen voor het slachtoffer. Verdachte en zijn mededaders hebben een zware inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, hetgeen het hof hen ernstig aanrekent. Dit soort feiten kan, naar algemeen bekend is, naast materiële schade tevens psychische schade bij het slachtoffer teweegbrengen en draagt ook in het algemeen bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft acht geslagen op het op naam van verdachte gestelde uittreksel justitiële documentatie van 14 april 2009, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder, te weten op
30 oktober 2007, ter zake een geweldsmisdrijf is veroordeeld. Kennelijk heeft deze veroordeling, waarvoor verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde nog in een proeftijd liep, hem er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Daarnaast heeft het hof bij het bepalen van de strafmaat het psychologisch rapport van de GZ-psycholoog G. Bastiaanse van 16 december 2008 in ogenschouw genomen. In dit rapport is als conclusie opgenomen dat verdachte met betrekking tot het ten laste gelegde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne.
Het hof acht oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de rechtbank opgelegd, passend en geboden. Anders dan de verdediging ziet het hof in voornoemd psychologisch rapport geen aanleiding om verdachte een lagere straf op te leggen.
De verdediging heeft bepleit dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, nu de termijn tussen de behandeling in eerste aanleg en de behandeling van de zaak in hoger beroep tien maanden bedraagt. Dit dient volgens de raadsvrouw tot strafvermindering te leiden. Het hof deelt die opvatting niet en overweegt als volgt. Volgens de Hoge Raad dienen de stukken van het geding in zaken waarin vóór 1 september 2008 hoger beroep is ingesteld binnen acht maanden na het instellen van het hoger beroep ter griffie van de appelrechter te zijn binnengekomen (Hoge Raad 17 juni 2008, NJ 2008, 358). Het hoger beroep in onderhavige zaak is ingesteld op 11 juli 2008. Dit betekent dat de stukken uiterlijk op 11 maart 2009 ter griffie van het hof moeten zijn ontvangen. Het dossier is in januari 2009 bij het hof binnengekomen en de inhoudelijke behandeling door het hof heeft op
20 april 2009 plaatsgevonden. Van overschrijding van de redelijke termijn is dan ook geen sprake.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van
30 oktober 2007 van de politierechter te Utrecht (parketnummer 16/600858-07) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 92 dagen . Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Utrecht van 30 oktober 2007, te weten van: een gevangenisstraf voor de duur van 92 (tweeënnegentig) dagen.
Aldus gewezen door
mr A.E. Harteveld, voorzitter,
mr H. Abbink en mr C.M. Hilverda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr I.H.A. Bijl, griffier,
en op 29 april 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr C.M. Hilverda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.