ECLI:NL:GHARN:2009:BI2557

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001411-06
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit oplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde heeft verkregen uit oplichting. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 25.000,- had verkregen uit zijn strafbare handelen. De veroordeelde is geboren in 1942 en woont in [woonplaats]. De rechtbank had hem de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen.

De veroordeelde heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou bevestigen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de oplichting van [slachtoffer].

De veroordeelde heeft verklaard dat hij twee geldbedragen van respectievelijk € 2.500,- en € 10.000,- heeft ontvangen van zijn slachtoffer, en dat hij dit bedrag heeft gedeeld met zijn medeverdachte. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de veroordeelde in totaal € 25.000,- aan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, en heeft de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij mr. S.H. Wachter als voorzitter fungeerde, samen met mr. W.F. van Zant en mr. A.J. Rietveld. De griffier was mr. E.M. Mulder.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001411-06
Parketnummer eerste aanleg: 07-400797-05
Arrest van 28 april 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 juni 2006, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1942] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.G. Kabalt, advocaat te Breukelen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft bij voormeld vonnis, op tegenspraak gewezen, onder verwijzing naar het vonnis d.d. 1 juni 2006 van voormelde rechtbank in de strafzaak met parketnummer 07-400797-05, het door veroordeelde door middel van en/of uit baten van het door hem gepleegde strafbare feit wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 25.000 en hem de verplichting opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.
Gebruik van het rechtsmiddel
De veroordeelde is op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op een bedrag van € 25.000 en veroordeelde zal verplichten tot betaling van dit bedrag.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof d.d. 28 april 2009 (parketnummer 24-001378-06) ter zake van oplichting veroordeeld tot straf.
Uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen leidt het hof af dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen uit de bewezenverklaarde oplichting van[slachtoffer].
De veroordeelde heeft verklaard dat hij twee geldbedragen, € 2.500,- respectievelijk € 10.000,- heeft ontvangen van zijn slachtoffer, [slachtoffer]. Dit bedrag heeft hij gedeeld met zijn medeverdachte, zodat hij € 6.250,- voordeel heeft genoten, aldus veroordeelde.
Het hof overweegt dat [slachtoffer] heeft verklaard dat hij aan veroordeelde een bedrag van € 5.000,- en een bedrag van
€ 20.000,- heeft overhandigd, die [slachtoffer] had ontvangen van [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat laatstgenoemde personen deze geldbedragen op hun beurt hadden ontvangen van pseudokoper [naam]. Zowel [slachtoffer] als [medeverdachte 2] als [naam] hebben verklaard dat het om geldbedragen gaat van € 5000,- en € 20.000. Nu uit het dossier voorts niet blijkt dat veroordeelde het door hem genoten voordeel heeft gedeeld met zijn medeverdachte, stelt het hof - gezien het bovenstaande - vast dat veroordeelde met betrekking tot de hiervoor vermelde feiten aan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen € 25.000.
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen om dat bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde [veroordeelde] voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van vijfentwintigduizend euro;
legt de veroordeelde [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van vijfentwintigduizend euro ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S.H. Wachter, voorzitter, mr. W.F. van Zant en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier, zijnde mr. Van Zant voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.