ECLI:NL:GHARN:2009:BI2409

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000608-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Beswerda
  • mr. Lahuis
  • mr. Kalsbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en bezit van GHB

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1965 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor mishandeling en het opzettelijk aanwezig hebben van GHB. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 450, subsidiair 10 dagen hechtenis, en had de verdachte vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van GHB, maar hem wel ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de verdachte de aangeefster, [slachtoffer], niet opzettelijk heeft mishandeld, maar dat zij tegen zijn hand aanliep. De aangeefster verklaarde echter dat de verdachte haar met zijn vuist in het gezicht had geslagen, wat door getuigen werd bevestigd. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster en getuigen voldoende bewijs boden voor de mishandeling.

Wat betreft het bezit van GHB oordeelde het hof dat er onvoldoende bewijs was voor het opzettelijk aanwezig hebben van de stof, aangezien de verdachte niet op de hoogte was van het buisje met GHB in zijn jaszak. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan mishandeling, maar sprak hem vrij van het bezit van GHB. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 450, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien niet betaald.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000608-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-460368-07
Arrest van 28 april 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 februari 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsvrouw van verdachte mr. S.C. Sassen, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsvrouw van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 500,=, subsidiair 10 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 30 maart 2007 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), in/tegen het gezicht en/of hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 30 maart 2007 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 23 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een middel Gamma hydroxiboterzuur, zijnde Gamma hydroxyboterzuur een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bespreking gevoerde verweren
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof aangevoerd, dat verdachte aangeefster [slachtoffer] niet opzettelijk heeft mishandeld, maar dat hij haar op afstand heeft willen houden door haar af te weren. Daarbij zou aangeefster volgens de raadsvrouw tegen de hand van verdachte zijn aangelopen.
Met betrekking tot dit verweer overweegt het hof als volgt.
Aangeefster [slachtoffer] heeft op 30 maart 2007 tegenover verbalisant [verbalisant] - voor zover hier van belang zakelijk weergegeven - verklaard:
Mijn ex vriend [verdachte] werd boos en bleef schreeuwen. Ik zei tegen hem dat hij moest ophouden om mij lastig te vallen. Plotseling haalde hij uit en sloeg mij met zijn rechtervuist tegen de rechterzijde van mijn gezicht. Ik voelde direct pijn. Ik voel nu dat mijn rechterwang dik en pijnlijk is.
Verbalisant[verbalisant], ten overstaan van wie [slachtoffer] op 30 maart 2007 aangifte heeft gedaan, heeft - voor zover hier van belang zakelijk weergegeven - verklaard:
Ik zag dat aangeefster [slachtoffer] een opgezet rood rechter jukbeen had.
De getuige [getuige] heeft op 30 maart 2007 - voor zover hier van belang zakelijk weergegeven - verklaard:
Ik hoorde dat [slachtoffer] tegen haar ex zei: "Ik wil nu dat je weggaat en hier niet meer terugkomt". Meneer deed dit niet en ging steeds weer in discussie met [slachtoffer]. Hierop zag ik dat de ex van [slachtoffer] zijn rechterhand tot een vuist balde en met kracht [slachtoffer] op de rechterzijde van haar gezicht sloeg.
Op 22 oktober 2007 heeft voornoemde getuige [getuige] bij de rechter-commissaris - voor zover hier van belang zakelijk weergegeven - verklaard:
Ik zag [verdachte] uithalen met zijn vuist of vlakke hand. Op het gezicht van [slachtoffer] was daarna een rode zwelling te zien.
Op grond van de hiervoor weergegeven verklaringen van aangeefster [slachtoffer], verbalisant [verbalisant] en de getuige [getuige], in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof niet aannemelijk geworden, dat verdachte [slachtoffer] op afstand heeft willen houden door haar af te weren en dat zij daarbij tegen de hand van verdachte zou zijn aangelopen.
Ook het door verbalisant [verbalisant] en de getuige [getuige] bij [slachtoffer] geconstateerde letsel duidt qua uiterlijke vorm niet op het door [slachtoffer] - per ongeluk - tegen de hand van verdachte aanlopen, maar op een slag met de vuist of vlakke hand.
Derhalve acht het hof bewezen, dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld. Het hof verwerpt het verweer.
Voorts heeft de raadsvrouw ter zitting van het hof aangevoerd, dat verdachte ter zake het onder 2 ten laste gelegde misdrijf geen weet heeft gehad van de aanwezigheid van het bij hem in de jaszak aangetroffen buisje met daarin GHB. Volgens de raadsvrouw ontbreekt dan ook ieder bewijs voor het opzettelijk aanwezig hebben van die GHB.
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel, dat het opzettelijk aanwezig hebben niet bewezen kan worden, nu niet blijkt van enige omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte zich bewust is geweest dan wel zou moeten zijn geweest van het feit dat het buisje met GHB zich in zijn jaszak bevond. Derhalve dient verdachte van het onder 2 ten laste gelegde misdrijf te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande, dat:
1.
hij op 30 maart 2007 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 30 maart 2007 te [plaats] aanwezig heeft gehad 23 milliliter van een middel Gamma hydroxiboterzuur, zijnde Gamma hydroxyboterzuur een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
onder 1: mishandeling;
en de overtreding:
onder 2: handelen in strijd met een in artikel 3 van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Ter zake van de onder 2 ten laste gelegde overtreding heeft de raadsvrouw aangevoerd, dat, nu verdachte geen weet heeft gehad van de aanwezigheid van het bij hem in de jaszak aangetroffen buisje met daarin GHB, hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld.
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel, dat uit het dossier geen omstandigheden blijken, die tot de conclusie kunnen leiden dat verdachte van het in zijn jaszak aangetroffen buisje met daarin GHB strafrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Het feit dat verdachte geen verklaring voor het aanwezig zijn van dit buisje kan geven is hiervoor onvoldoende. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt gehonoreerd en verdachte zal in verband hiermee worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof acht verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit strafbaar. Strafuitsluitingsgronden ter zake van dat feit worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het volgende.
Verdachte heeft op 30 maart 2007 [slachtoffer] mishandeld door haar in het gezicht te slaan. Als gevolg daarvan heeft zij een hematoom bij het rechter jukbeen opgelopen en pijn ondervonden. Door het plegen van dit feit is de lichamelijk integriteit van het slachtoffer [slachtoffer] geschonden.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 februari 2009 blijkt, dat verdachte meermalen ter zake van het plegen van misdrijven is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben hem niet weerhouden het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit te begaan.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de oplegging van een geldboete niet alleen gerechtvaardigd, maar ook passend en geboden. Nu het hof voor het onder 2 bewezen verklaarde feit niet tot een strafoplegging komt, zal de op te leggen geldboete lager zijn dan de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met verdachtes financiële draagkracht voor zover deze ter zitting van het hof is gebleken.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 23 (oud), 24 (oud), 24c (oud), 63 (oud) en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart het verdachte onder 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart verdachte echter ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit niet strafbaar en ontslaat hem ter zake daarvan van alle rechtsvervolging.
veroordeelt verdachte [verdachte] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit tot een geldboete van vierhonderdvijftig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van negen dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Beswerda, voorzitter, mr. Lahuis en mr. Kalsbeek, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Kalsbeek voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.