ECLI:NL:GHARN:2009:BI2027

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
31 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.001.942/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Onnes-Wind
  • A. de Bock
  • F. Falkena
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal beslag door het Gerechtshof Arnhem

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, hebben appellanten [appellant 1] en [appellante 2] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin hun vordering tot opheffing van executoriaal beslag door De Voordeelbank werd afgewezen. De zaak betreft een geldleningovereenkomst die op 8 oktober 2004 tot stand kwam, waarop de Wet Consumptief Krediet van toepassing is. Na een betalingsachterstand heeft De Voordeelbank executoriaal beslag gelegd op de woning van appellanten en derdenbeslag onder de werkgever van [appellant 1]. Appellanten stelden dat De Voordeelbank misbruik maakte van haar executiebevoegdheid en vorderden opheffing van de beslagen.

Het hof oordeelde dat de betalingsregeling van € 200,00 per maand door appellanten werd nagekomen en dat De Voordeelbank ten onrechte tot executie was overgegaan. Het hof concludeerde dat er geen grond was voor de executie van het vonnis van 4 oktober 2006, omdat appellanten niet in gebreke waren. De beslagen werden als onrechtmatig beschouwd en moesten worden opgeheven. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en kende de vordering van appellanten toe, waarbij De Voordeelbank werd veroordeeld tot het opheffen van de beslagen en het betalen van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van betalingsregelingen en de voorwaarden waaronder een schuldeiser tot executie kan overgaan. Het hof stelde vast dat de executoriale beslagen op onjuiste gronden waren gelegd, wat leidde tot de beslissing om deze op te heffen.

Uitspraak

Arrest d.d. 31 maart 2009
Zaaknummer 107.001.942/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats appellant 1],
toevoeging,
hierna te noemen: [appellant 1],
2. [appellante 2],
wonende te [woonplaats appellante 2],
hierna te noemen: [appellante 2],
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
in eerste aanleg: eisers,
advocaat: mr. M.P.J. Appelman, kantoorhoudende te Lelystad,
voor wie gepleit heeft mr. L.J. Meijering, advocaat te Lelystad,
tegen
De Voordeelbank BV,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: De Voordeelbank,
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. B.J. Schadd, kantoorhoudende te Velp,
voor wie gepleit heeft mr. M. Bakhuis, advocaat te Apeldoorn.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 6 juli 2007 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 30 juli 2007 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van De Voordeelbank tegen de zitting van 27 augustus 2007.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 juli 2007 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- opheffing van alle executoriale beslagen;
- zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren;
- met veroordeling van de Voordeelbank in de kosten van de procedure in eerste aanleg en de proceskosten van dit hoger beroep"
Bij memorie van antwoord is door De Voordeelbank verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad volgens de wet, appellanten in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze aan hen te ontzeggen en voorts het bestreden vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 6 juli 2007, tussen partijen gewezen, te bekrachtigen, zonodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden en voorts appellanten hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep, waaronder het salaris van de procureur van geïntimeerde, alsmede in de nakosten ten bedrage van respectievelijk € 131,00 zonder betekening en € 199,00 ingeval van betekening, indien en voorzover appellanten niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twee dagen , althans binnen een door uw Gerechtshof redelijk geachte termijn aan het ten deze te wijzen arrest hebben voldaan."
Vervolgens hebben partijen hun zaak op 25 september 2008 doen bepleiten door hun advocaten, waarbij de advocaat van [appellanten] een pleitnota heeft overgelegd.
Daarna is de zaak aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen overleg te voeren over een minnelijke regeling.
Er is geen schikking bereikt.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de wijziging van eis
1. [appellanten] hebben bij memorie van grieven hun eis in hoger beroep geformuleerd. Deze houdt een wijziging in ten opzichte van de in eerste aanleg bij inleidende dagvaarding geformuleerde eis. Nu Voordeelbank geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze wijziging van eis en het hof deze ook niet in strijd met de goede procesorde acht, zal het hof oordelen over de bij memorie van grieven geformuleerde eis.
Ten aanzien van de ter gelegenheid van het pleidooi overgelegde stukken
2. [appellanten] hebben ter gelegenheid van het pleidooi een aantal stukken in het geding gebracht. Voordeelbank heeft daartegen bezwaar gemaakt om reden dat deze stukken haar niet vier dagen voor het pleidooi hebben bereikt.
Het hof gaat aan dat bezwaar voorbij. Enerzijds omdat het ten dele producties betreft die al eerder - tijdens de procedure in eerste aanleg door Voordeelbank en bij memorie van grieven door [appellanten] - waren overgelegd, anderzijds omdat de overige producties - een computeruitdraai van Connexxion en een tweetal faxberichten - van een zodanige omvang en inhoud zijn dat deze eenvoudig te doorgronden zijn.
Ten aanzien van de feiten
3. Er zijn geen grieven geformuleerd tegen de weergave van de feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.10) van het vonnis van 6 juli 2007, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
Het gaat in dit geding om het volgende.
3.1 Op 8 oktober 2004 is tussen partijen een geldleningovereenkomst tot stand gekomen, waarop de Wet Consumptief Krediet (WCK) van toepassing is.
3.2 Nadat een betalingsachterstand was ontstaan, heeft Voordeelbank haar vordering op [appellanten] in handen gesteld van haar incassogemachtigde, Incassobureau [persoonsnaam] (hierna: [incassobureau]).
3.3 [incassobureau] heeft [appellanten] bij brief van 6 februari 2006 het volgende geschreven:
Wij gaan, onder verband van het te wijzen vonnis, voorlopig voor de duur van zes maanden, akkoord met uw voorstel om maandelijks een bedrag ad € 200,00 af te lossen. De eerste betaling dient u voor 28 februari a.s. aan ONS over te maken op één van de onderstaande rekeningnummers onder vermelding van bovengenoemd dossiernummer.
Na ommekomst van zes maanden dient u met ons kantoor contact op te nemen om de betalingsregeling te verhogen.
Voor de goede orde delen wij u nog mede dat de verschuldigde vertragingsrente blijft doorlopen.
Cliënte behoudt zich het recht voor deze regeling te allen tijde te herzien, c.q. te herroepen.
Voldoet u aan het bovenstaande niet, dan zullen wij na ontvangst van het vonnis tot het nemen van executiemaatregelen tegen u overgaan, hetgeen hoge kosten voor u met zich meebrengt.
3.4 [appellanten] zijn bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 oktober 2006 bij verstek veroordeeld om de restant-hoofdsom ad € 23.673,08, vermeerderd met de overeengekomen rente, aan Voordeelbank te voldoen.
Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
3.5 [appellanten] hebben [incassobureau] bij brief van 26 november 2006 verzocht de maandtermijnen met ingang van januari 2007 te verlagen naar € 150,00.
3.6 [incassobureau] heeft [appellanten] bij brief van 20 december 2006 dienaangaande als volgt bericht:
Inz.: Voordeelbank
Uw ref.: [referentienummer]
...
Gelet op het thans nog openstaande bedrag moeten wij u echter mededelen dat wij hiermee niet accoord gaan. Wij dienen de komende 3 maanden, dus december 2006, januari 2007 en februari 2007 van u een maandelijkse aflossing ad € 200,-- te ontvangen. In maart 2007 dient u met ons kontakt op te nemen om de maandelijkse aflossingen op deze schuld aanzienlijk te verhogen.
Voldoet u hieraan niet, dan kunt u zich niet meer op deze betalingsregeling beroepen en alsdan achten wij ons vrij om alsnog tot het nemen van verdere maatregelen tegen u over te gaan.
...
3.7 Op 5 maart 2007 is het vonnis van 4 oktober 2006 aan [appellanten] betekend met bevel om binnen twee dagen over te gaan tot betaling van hoofdsom, rente en kosten.
3.8 Op 8 maart 2007 heeft Voordeelbank executoriaal beslag doen leggen op de woning van [appellanten] aan de [adres] (hierna: de woning).
3.9 Op 11 april heeft Voordeelbank executoriaal derdenbeslag doen leggen ten laste van [appellanten] onder de werkgever van [appellant 1], Connexxion Openbaar Vervoer N.V. (hierna: Connexxion).
Het geschil
4. [appellanten] hebben opheffing van de door Voordeelbank gelegde executoriale beslagen gevorderd. Daartoe hebben zij aangevoerd dat Voordeelbank misbruik heeft gemaakt van haar executiebevoegdheid.
5. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen - met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in eerste aanleg - en heeft daartoe het volgende overwogen:
4.5 Tussen partijen is in confesso dat het vonnis van 4 oktober 2006 diende als stok achter de deur, in die zin dat Voordeelbank het vonnis ten uitvoer zou leggen indien [appellant 1] zich niet stipt aan de getroffen betalingsregeling hield. Ter zitting is door Voordeelbank aangevoerd dat in ieder geval het termijnbedrag voor de maand februari 2007 nog openstaat. Door [appellant 1] is aangevoerd dat hij met zijn werkgever, Connexxion, heeft afgesproken dat deze vanaf juli 2006 maandelijks € 200,00 inhoudt op zijn loon en deze termijnen telkens overmaakt aan Voordeelbank. Ook in februari 2007 is, volgens [appellant 1], dit bedrag ingehouden op zijn loon. [appellant 1] heeft betoogd dat Connexxion wellicht heeft nagelaten dit termijnbedrag aan Voordeelbank te voldoen. Wat hier ook van zij, dit verweer kan [appellant 1] niet baten, omdat dit een omstandigheid betreft die geheel in zijn risicosfeer ligt. Daarbij komt dan aannemelijk geworden is dat [appellant 1] in maart 2007 geen contact met [incassobureau] heeft opgenomen om een vervolgafspraak te maken over verhoging van de maandtermijn, terwijl dit wel onderdeel vormde van de getroffen betalingsregeling.
Ten aanzien van het spoedeisend belang
6. Het spoedeisend belang van [appellanten] is met de aard van de vordering gegeven.
Ten aanzien van de grieven
7. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
De kern van het geschil wordt gevormd door de vraag of Voordeelbank begin maart 2007 gerechtigd was om tot executie van het vonnis van 4 oktober 2006 over te gaan.
8. Tussen partijen staat vast dat er een betalingsregeling was overeengekomen van
€ 200,00 per maand. Deze betalingsregeling is het uitgangspunt bij de beoordeling; aan de orde is derhalve of [appellanten] tekort geschoten zijn in de nakoming van deze overeenkomst. In dat geval zou Voordeelbank immers gerechtigd zijn alsnog het gehele bedrag ineens op te eisen en toto executie van het vonnis van 3 oktober 2006 over te gaan.
9. Uit bij inleidende dagvaarding overgelegde bankafschriften blijkt dat [appellanten] in 2006, ter uitvoering van de getroffen betalingsregeling, de overeengekomen maandtermijnen overmaakten op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Interbank NV, onder vermelding van 'contractnr. [contractnummer]'.
[appellanten] hebben, blijkens rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis, tijdens de procedure in eerste aanleg gesteld dat de werkgever van [appellant 1] vanaf juli 2006 telkens € 200,00 per maand heeft ingehouden op het salaris van [appellant 1] en overgemaakt naar Voordeelbank.
10. Voordeelbank heeft echter gesteld dat [appellanten] de maandtermijn van februari 2007 niet hebben voldaan.
11. Uit de in het geding gebrachte brief van Connexxion van 4 juli 2007 en het overzicht van de door Connexxion in februari 2007 verrichte (salaris)betalingen, blijkt evenwel dat Connexxion in februari 2007 een bedrag van € 200,-- van het salaris van [appellant 1] heeft overgeboekt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer] onder vermelding van 'contract. nr. [contractnummer]'.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat genoemd bankrekeningnummer ook in gebruik is bij Voordeelbank, terwijl bovendien uit de stukken blijkt dat de eerdere betalingen van [appellanten] ook steeds op dit rekeningnummer hebben plaatsgevonden.
Zonder nadere toelichting van de zijde van Voordeelbank - welke ontbreekt - valt niet in te zien dat deze betaling Voordeelbank niet heeft bereikt, terwijl de eerdere maandbetalingen, die op dezelfde wijze zijn overgemaakt naar dezelfde bankrekening, onder vermelding van dezelfde referentie, wel door Voordeelbank zijn ontvangen.
12. Voordeelbank heeft zich naar het oordeel van het hof dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat [appellanten] in gebreke zijn gebleven met de betaling van de maandtermijn van februari 2007.
13. Voordeelbank heeft verder nog aangevoerd dat [appellanten] de getroffen betalingsregeling niet naar behoren zijn nagekomen omdat zij hebben nagelaten om in maart 2007 contact met Voordeelbank op te nemen om overleg te plegen over aanpassing van de maandtermijnen.
14. Het hof verwerpt ook dit verweer van Voordeelbank. Immers, uit de getroffen regeling vloeide voort dat [appellanten] in de maand maart 2007 contact dienden op te nemen omtrent de aanpassing van de maandtermijn.
Voordeelbank is reeds begin maart 2007 overgegaan tot executie van het vonnis van 6 oktober 2004. Op dat moment was de maand maart nog niet verstreken, zodat [appellanten] nog niet in gebreke waren.
15. Het voorgaande betekent dat [appellanten] niet tekort geschoten zijn in de nakoming van de betalingsregeling zodat er naar 's hofs oordeel begin maart 2007 geen grond was die rechtvaardigde dat Voordeelbank tot executie van het vonnis van 6 oktober 2004 overging.
De beslagen zijn op onjuiste gronden gelegd en mitsdien onrechtmatig, zodat zij dienen te worden opgeheven.
Slotsom
16. De grieven treffen deels doel en behoeven voor het overige geen bespreking meer. Het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden vernietigd. Het hof zal de vordering van [appellanten] alsnog toewijzen. Daarbij gaat het hof er vanuit dat Voordeelbank op haar kosten zal zorg dragen voor doorhaling van het executoriaal beslag op de woning van [appellanten].
17. Voordeelbank zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [appellanten] wat het salaris van de advocaat betreft begroot op € 816,00 (tarief kort geding ) in eerste aanleg en € 2.682,00 (tarief II, 3 punten) in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 juli 2007;
en opnieuw rechtdoende:
heft op
a. het executoriaal beslag dat op 8 maart 2007 ten verzoeke van Voordeelbank is gelegd op de woning van [appellanten] staande en gelegen te [adres], kadastraal bekend gemeente Lelystad sectie P, nummer 2331,
alsmede
b. het executoriaal derdenbeslag dat op 11 april 2007 ten verzoeke van de Voordeelbank ten laste van [appellant 1] is gelegd onder zijn werkgever Connexxion Openbaar Vervoer B.V. te Haarlem;
veroordeelt Voordeelbank in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] in eerste aanleg op € 335,31 aan verschotten en € 816,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat en in hoger beroep op € 384,31 aan verschotten en € 2.682,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
bepaalt dat van vermelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan
€ 581,87 aan voorschotten en € 3498,00 voor geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv.
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. Onnes-Wind, voorzitter, De Bock en Falkena, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 31 maart 2009 in bijzijn van de griffier.