2.5. De Inspecteur heeft de aftrek wegens onbelast smartengeld niet geaccepteerd, en heeft de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.437.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of een gedeelte van de aan belanghebbende in 2003 bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met A Produkties toegekende vergoeding van € 22.370 onbelast dient te blijven.
3.2. Belanghebbende stelt dat van de vergoeding primair 40%, subsidiair een kleiner gedeelte onbelast dient te blijven en zij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.489. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De kantonrechter te Utrecht heeft geoordeeld dat A Produkties niet als een goed werkgever heeft gehandeld en dat de oorzaak voor het ontsporen van de verhouding tussen partijen met name aan A Produkties is toe te rekenen. Vervolgens heeft de kantonrechter aan belanghebbende ten laste van A Produkties een vergoeding toegekend, berekend met toepassing van de zogenoemde kantonrechtersformule, waarbij de factor C is gesteld op 2,5. Belanghebbende stelt dat de toepassing van een factor van 2,5 ongewoon hoog is. Voorts stelt zij dat de vergoeding aan haar is toegekend (mede) om andere redenen dan als beloning voor het verrichten van de overeengekomen arbeid en dat de vergoeding in zoverre niet behoort tot het loon.
4.2. Tot het loon behoort al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten (artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964). Daartoe behoren ook van de (voormalige) werkgever ontvangen schadevergoedingen die zo zeer hun grond vinden in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moeten worden aangemerkt (Hoge Raad 29 juni 1983, nr. 21.435, BNB 1984/2). Evenzeer behoort tot het loon een bij ontslag genoten vergoeding voor zover deze is ontvangen ter zake van psychisch leed inherent aan de afwikkeling van de dienstbetrekking door onvrijwillig ontslag (Hoge Raad 14 april 1993, nr. 28.975, BNB 1993/210). Een ontbindingsvergoeding kan ook volledig tot het loon behoren als een hogere vergoeding is toegekend in verband met de mogelijkheid van een aantasting van de eer en goede naam van een belastingplichtige. Denkbaar is immers dat de bedoelde mogelijkheid van aantasting van de eer en goede naam in verband met de overige omstandigheden van het geval aanleiding heeft gegeven tot toekenning van een hogere vergoeding van immateriële schade wegens het psychisch leed dat inherent is aan de afwikkeling van de dienstbetrekking, welke vergoeding tot het loon behoort (Hoge Raad 27 januari 1999, nr. 34.177, BNB 1999/109).
4.3. Uit de omstandigheid dat de vergoeding is toegekend omdat A Produkties niet als een goed werkgever heeft gehandeld, blijkt dat A Produkties deze vergoeding moest betalen in haar hoedanigheid van werkgever. Dat duidt er eerder op dat de vergoeding is toe te rekenen aan de dienstbetrekking en dat zij daarom tot het loon behoort. Daaraan staat niet in de weg dat de vergoeding mede is toegekend om andere redenen dan als beloning voor het verrichten van overeengekomen werkzaamheden. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, op wie de bewijslast van haar stelling rust, niet aannemelijk gemaakt dat de ontslagvergoeding niet of niet tot het volle bedrag zo zeer haar grond vindt in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moet worden beschouwd.
4.4. Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen op de in geding zijnde uitkering. Tegen de uitspraak op bezwaar waarbij het bezwaar niet ontvankelijk werd verklaard, heeft belanghebbende geen rechtsmiddelen aangewend. Het bezwaar werd namens de Inspecteur behandeld door D. In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur gewezen op de mogelijkheid de kwestie opnieuw aan de orde te stellen bij de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende. Belanghebbende stelt dat D bij de behandeling van het bezwaar heeft gezegd dat de reële mogelijkheid aanwezig was dat de onbelastbaarheid van (een gedeelte van) de vergoeding zou worden toegestaan. Belanghebbende beroept zich erop dat D dusdoende bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de Inspecteur bij de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (een gedeelte van) de vergoeding onbelast zou laten. Het Hof ziet niet in hoe de door belanghebbende gestelde uitlating van D het door haar gestelde vertrouwen zou kunnen wekken, nu D kennelijk uitdrukkelijk heeft gesproken van slechts de mogelijkheid doch niet de zekerheid dat een gedeelte van de vergoeding onbelast zou blijven.
4.5. Belanghebbende leidt uit de hiervoor bedoelde uitlating van D af “dat de belastingdienst met meerdere monden spreekt en geen eenduidig beleid kent”. Voorts stelt zij in dat verband: “Van enige rechtszekerheid is dan ook totaal geen sprake. Eerder van willekeur”. Het Hof is van oordeel dat D met de gestelde uitlatingen niet meer heeft gedaan dan belanghebbende te wijzen op de rechtsmiddelen die zij kon aanwenden. Van een strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur is dan ook geen sprake.
4.6. Belanghebbende wijst erop dat haar echtgenoot en gemachtigde tweemaal is ontslagen, dat hij beide keren een ontslagvergoeding heeft gekregen en dat de destijds ten aanzien van hem bevoegde inspecteur telkens een gedeelte van die vergoeding onbelast heeft gelaten. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel schendt door ten aanzien van haar de volledige ontslagvergoeding te betrekken in de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Uit de stukken blijkt evenwel dat de omstandigheden waaronder het ontslag van de echtgenoot/gemachtigde van belanghebbende plaatsvond, zodanig verschilden van de omstandigheden van het ontslag van belanghebbende dat naar het oordeel van het Hof geen sprake is van gelijke gevallen. In elk geval heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van (voldoende) vergelijkbare situaties. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel niet heeft geschonden.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.