ECLI:NL:GHARN:2009:BH9158

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
31 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002322-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens weigering medewerking aan bloedproef na verdenking van rijden onder invloed

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 31 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1949 en woonachtig in [woonplaats], was niet ter terechtzitting verschenen, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. R.P. Adema. De verdachte was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar niet in de vijf jaar voorafgaand aan de feiten in deze zaak. De verdachte werd beschuldigd van het weigeren medewerking te verlenen aan een bevolen bloedproef, nadat hij was verdacht van het rijden onder invloed van alcohol. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1000,- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien maanden.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straffen gevorderd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het ten laste gelegde bewezen verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren. Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft bepaald dat de geldboete in termijnen mag worden voldaan en dat de ontzegging van de rijbevoegdheid voor tien maanden van kracht blijft. De uitspraak van het hof is als volgt: de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 1000,-, subsidiair twintig dagen hechtenis, en de ontzegging van de rijbevoegdheid voor tien maanden.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002322-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-490057-08
Arrest van 31 maart 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 juli 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1949] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. R.P. Adema, advocaat te Utrecht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 1000,- subsidiair 20 dagen hechtenis, en daarnaast tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van tien maanden met aftrek.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 februari 2008 in de gemeente [gemeente] als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en zijn door een opsporingsambtenaar bevolen medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet had geleid tot een voltooid ademonderzoek, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 februari 2008 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 februari 2008 in de gemeente [gemeente] als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en zijn door een opsporingsambtenaar bevolen medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet had geleid tot een voltooid ademonderzoek, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft op 22 februari 2008 te [gemeente] geweigerd zijn medewerking aan een bevolen bloedproef te verlenen, nadat tegen hem de verdenking was gerezen dat hij een auto had bestuurd onder invloed van alcohol en het ingestelde ademonderzoek niet had geleid tot een voltooid onderzoek. Door aldus te handelen heeft verdachte de handhaving van de verkeerswetgeving belemmerd.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 januari 2009 - eerder wel is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten, maar niet in de periode van vijf jaar voorafgaande aan 22 februari 2008.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde geldboete en ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen passend en geboden zijn. Het hof ziet geen aanleiding - als door de raadsman verzocht - tot het opleggen van een lagere geldboete. Het hof zal bepalen dat de geldboete, gezien verdachtes financiële omstandigheden, in termijnen mag worden voldaan.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 (oud) en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van duizend euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in twee opeenvolgende maandelijkse termijnen, elk groot vijfhonderd euro;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van tien maanden;
beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van de ontzegging geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. S.H. Wachter, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier.