Parketnummer: 24-002256-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-420094-08
Arrest van 24 maart 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 2 september 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
verblijvende in Jeugdpsychiatrisch Centrum De Sprengen te Zutphen, Verlengde Ooyerhoekseweg 30,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.H. Schaap, advocaat te Arnhem.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd en op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 100 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal opleggen en de tenuitvoerlegging zal bevelen van twee maanden jeugddetentie, de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Zutphen van 26 april 2007. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal opheffen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 maart 2008 te/nabij [plaats], gemeente [gemeente], [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (schemer)lamp voor die [slachtoffer] gestaan en/of die (schemer)lamp naar en/of in de richting van die [slachtoffer] gehouden en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Wacht maar ik bel mijn ouders en broer, die komen langs en die maken je af en als je niet loslaat dan sla ik je op je bek vuile kankerlijer" en/of "Als je niet weggaat sla ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 02 maart 2008 te/nabij [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met een schemerlamp) tegen/op een arm, althans tegen/op het lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 02 maart 2008 te/nabij [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk en wederrechtelijk een (schemer)lamp, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stichting "[naam]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Overweging omtrent het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde
Verdachte erkent het onder 1 en 3 ten laste gelegde te hebben begaan. Hij ontkent de onder 2 ten laste gelegde mishandeling, inhoudende dat hij zijn groepsleider [slachtoffer] met een schemerlamp heeft geslagen. Verdachte heeft verklaard, zowel ten overstaan van verbalisanten als ter terechtzitting van het hof, de lamp op een stoel te hebben stukgeslagen. Hij heeft [slachtoffer] (daarbij) niet geraakt.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem met de schemerlamp op de arm heeft geslagen, als gevolg waarvan een blauwe plek ontstond.
Verdachte stelt te hebben gehoord dat die plek bij een kort daarvoor door [slachtoffer] gespeelde voetbalwedstrijd is ontstaan.
Op verzoek van de verdediging is aangever [slachtoffer] als getuige gehoord ter terechtzitting van het hof van 10 maart 2009. [slachtoffer] heeft daarbij een gedetailleerde weergave gegeven van de gebeurtenissen op 2 maart 2008 in de [stichting] te [plaats], die hebben geleid tot het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. De getuige was stellig in zijn verklaring dat verdachte hem daadwerkelijk met de schemerlamp heeft geslagen. Hij heeft verklaard door de kap van de lamp te zijn geraakt, waardoor hij pijn heeft ondervonden. Er is volgens de getuige in die periode geen sprake geweest van een voetbalblessure.
Het hof acht de verklaring van de getuige [slachtoffer] geloofwaardig. Op grond van deze verklaring, gecombineerd met de aanwezigheid van verdachte en aangever in de betreffende ruimte, de door beiden erkende explosieve situatie van dat moment en de vernielde schemerlamp, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij op 2 maart 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een schemerlamp voor die [slachtoffer] gestaan en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd : "Wacht maar ik bel mijn ouders en broer, die komen langs en die maken je af en als je niet loslaat dan sla ik je op je bek vuile kankerlijer" en "Als je niet weggaat sla ik je";
2.
hij op 2 maart 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], met een schemerlamp op een arm heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 2 maart 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk en wederrechtelijk een schemerlamp, toebehorende aan Stichting "[naam]", heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen.
Strafbaarheid
Omtrent de persoon van verdachte is door G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater,
d.d. 20 mei 2008 een psychiatrische rapportage uitgebracht. Dit rapport bevat met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte voor het hem ten laste gelegde de navolgende beschouwing en conclusie, zakelijk weergegeven:
Rapporteur concludeert dat er kan worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een gedragsstoornis, beginnend in de kinderleeftijd, bij cognitief talig zwakke toerusting. Uit het onderzoek is gebleken dat voornoemde gedragsstoornis van invloed was op het gedragspatroon van onderzochte ten tijde van het ten laste gelegde. De gestoorde agressieregulatie, de gebrekkige gewetensfunctie en zijn reactiestijl is voornamelijk van negatieve betekenis gebleken en hier manifesteert zich, bij bewezenverklaring, de directe relatie tussen de tenlastelegging en onderzochtes persoonlijkheidsopmaak. Rapporteur is van mening dat onderzochte ten tijde van het ten laste gelegde de ongeoorloofdheid hiervan niet volledig heeft kunnen inzien, zoals in die (minimale) mate de gemiddelde mens in staat is zijn wil in overeenstemming met een dergelijk besef te bepalen.
Het ten laste gelegde zou, indien bewezen, hem in licht verminderde mate moeten worden toegerekend.
Voorts is over de persoon van verdachte gerapporteerd door B. Meijer, GZ-psycholoog. Uit haar rapportage van 20 mei 2008 komt met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte het navolgende naar voren, zakelijk weergegeven:
Er is sprake van een gedragsstoornis (type beginnend in de kindertijd, ernstig) en relatieproblemen ouders-kind bij een vijftienjarige jongen met een zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling. Hiermee samenhangend is er sprake van een zwakke impulscontrole en oppositioneel opstandige trekken. Aldus kan worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was hiervan sprake.
Betrokkene is bij het hem ten laste gelegde wel in staat het strafrechtelijk ontoelaatbare in te zien, maar is in die situatie op grond van zijn gebrekkige ontwikkeling onvoldoende in staat geweest om zijn wil conform dat besef te bepalen. Alles overziend wordt geadviseerd betrokkene als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof verenigt zich met voormelde conclusies en maakt die tot de zijne. Het hof is derhalve van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in licht verminderde mate. Gelet hierop en voorts in aanmerking nemende dat ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich tijdens zijn plaatsing in een crisisopvangcentrum schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling van een groepsleider. Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan vernieling. Hoewel verdachte aldaar verbleef in het kader van een crisisopvang, mag ook onder die omstandigheden van hem een zekere verantwoordelijkheid worden geëist voor zijn gedragingen en voor escalatie van conflicten. Het hof is van oordeel dat verdachte door zijn bejegening van de betreffende groepsleider op strafwaardige wijze nadrukkelijk een grens heeft overschreden.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 6 januari 2009, waaruit blijkt dat verdachte - zijn jeugdige leeftijd ten spijt - eerder is veroordeeld voor soortgelijke en andere strafbare feiten.
Ten slotte heeft het hof bij de strafoplegging rekening gehouden met de hiervoor genoemde licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de hierna nader geëxpliciteerde oplegging van een maatregel.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een jeugddetentie van gelijke duur als door de advocaat-generaal gevorderd passend en geboden. Het onvoorwaardelijk deel daarvan zal gelijk zijn aan de periode die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het voorwaardelijk deel beoogt verdachte ervan te weerhouden om opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten.
Motivering van de op te leggen maatregel
In de hiervoor aangehaalde rapportage van G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, wordt onder meer het navolgende gesteld, zakelijk weergegeven:
Wanneer gekeken wordt naar de gedragsontwikkeling van onderzochte over de afgelopen periode, dan kan worden gesproken van een antisociale gedragsontwikkeling bij een in velerlei opzichten ontspoorde jongeman, die chronisch wordt overvraagd. Het opvoedingsklimaat wordt bepaald door een zowel affectief als pedagogisch deficiënte leefomgeving. Dit gaf onderzochte tot dusverre weinig gelegenheid tot het opdoen van "groeibevorderende" ervaringen ten behoeve van een harmonische persoonlijkheids- ontwikkeling en een adequaat mannelijk identiteitsbesef. Dit maakt hem extra kwetsbaar in zijn gedragsontwikkeling, waarvan de basis vermoedelijk in zijn sociale en emotionele ontwikkeling is gelegen. Indien bewezen kan worden opgemerkt dat in de mishandeling en bedreiging zijn innerlijke structuurloosheid wordt weerspiegeld, evenals de sterke overprikkeling en prikkelgevoeligheid. Onderzochte raakt als het ware overspoeld door de impulsen, die vervolgens stuurloos worden uitgeageerd. Het ten laste gelegde vloeit voort uit agressieve drijfveren en uit dadendrang bij een in wezen zich onzeker voelende, structuurzwakke jongeman. Er is gebrek aan empathie, geen probleembesef en een gebrekkige gewetensfunctie in combinatie met een onveilig, gebroken en beperkt opvoedingsmilieu. Feitelijk is een vorm van na-opvoeding geïndiceerd om verdere scheefgroei te voorkomen.
Wat betreft de kans op herhaling van feiten als de onderhavige geldt dat deze op grond van de gebrekkige ontwikkeling en bij uitblijven van intensieve begeleiding en behandeling groot kan worden geacht en ook escalatie naar ernstiger delicten niet uit te sluiten valt. Op grond hiervan adviseert rapporteur een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen om de recidivekans te minimaliseren en de verdere persoonlijkheidsontwikkeling optimaal te stimuleren. Het pedagogische milieu (belast gezin, relatief afwezige vader, zwakke sociaal-maatschappelijke integratie en assimilatie) en de tot dusverre moeizame ambulante begeleiding, waren voor rapporteur doorslaggevend om - hoewel zorgvuldig overwogen - niet te opteren voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Met betrekking tot de rapportage van de gedragsdeskundige Broekman heeft de raadsvrouw onder meer betoogd dat aan de deugdelijkheid daarvan kan worden getwijfeld, nu de gedragsdeskundige verdachte slechts eenmaal kort heeft gesproken en er omissies in de rapportage zijn aan te wijzen. Zo heeft voornoemde gedragsdeskundige het over een ruim 16-jarige jongeman, terwijl verdachte op dat moment 15 jaar oud was. Op vragen van de raadsvrouw heeft de gedragsdeskundige ter zitting van het hof onder meer geantwoord dat, ondanks het feit dat een tweede gesprek uit het oogpunt van verdieping de voorkeur had verdiend, zij vanuit haar expertise ook na één gesprek tot een verantwoord oordeel kon komen, temeer daar zij kon putten uit eerdere rapportages en overleg heeft gevoerd met de mederapporteur. Overigens is het feit dat het bij één gesprek is gebleven te wijten aan de opstelling van de familie van onderzochte en het advies van zijn toenmalige raadsman en niet aan enige nalatigheid aan de zijde van de gedragsdeskundige. De foutieve vermelding in de rapportage van de leeftijd van onderzochte is slechts het gevolg van een typefout, aldus de gedragsdeskundige Broekman.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer dat de omstandigheden, waaronder de psychiatrische rapportage tot stand is gekomen, niet optimaal zijn geweest. Het verdient ook naar het oordeel van het hof de voorkeur, dat méér dan een gesprek met verdachte had kunnen plaatsvinden en zijn ouders bereid waren geweest bij de totstandkoming ervan te worden betrokken.
Nu dit niet kon worden gerealiseerd, brengt dit naar het oordeel van het hof - de door de gedragsdeskundige gegeven toelichting in aanmerking nemende - niet mee dat aan de deugdelijkheid van de rapportage zodanig moet worden getwijfeld, dat deze onbruikbaar wordt om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen mede daarop te baseren.
In de hiervoor reeds aangehaalde rapportage van B. Meijer, GZ-psycholoog, wordt onder meer het navolgende gesteld, zakelijk weergegeven:
Samenhangend met zijn antisociale gedragsstoornis in ontwikkeling is bij onderzochte sprake van impuls- en agressieregulatieproblemen, beïnvloedbaarheid en een onrijp functionerend geweten. In stresssituaties ontwikkelt betrokkene al snel gevoelens van angst, boosheid en achterdocht, die hem overspoelen en die hij dan onvoldoende onder controle heeft. Hij reageert sterk contextafhankelijk. Door zijn gering gevoel van eigenwaarde is hij kwetsbaar en gevoelig voor negatieve beïnvloeding. Omwille van aanzien en erkenning en om erbij te horen, gaat hij al snel mee in het negatieve gedrag van anderen. Door het opzoeken van spanningsvolle situaties reageert hij zijn onlustgevoelens af.
Risicofactoren zijn: eerder gewelddadig gedrag, geringe schoolprestaties, geringe copingvaardigheden, omgang met leeftijdsgenoten die in moeilijkheden verzeild zijn geraakt, geringe opvoedingsvaardigheden van de ouders en het wonen in een achterstandswijk in zijn kindertijd.
Het gevaar voor herhaling kan als zeer groot worden ingeschat. Er lijkt bij onderzochte weinig intrinsieke motivatie voor verandering aanwezig te zijn. Onderzochte heeft weinig zicht op de eigen beperkingen en lijkt weinig te hebben geleerd van eerdere ervaringen. Er is sprake van een onvermogen om op adequate wijze om te gaan met frustraties en emotionele spanningen. De angst en spanning zal dan snel toenemen. Dit kan leiden tot acting out gedrag. Op grond van zijn reeds vroeg in zijn leven bestaande gedragsproblemen, wordt daarom het recidiverisico van ook andersoortige delicten als zeer hoog ingeschat.
Er is bij moeder wel sprake van betrokkenheid en zorgzaamheid, maar moeder heeft minder inzicht en pedagogische vaardigheden om op de specifieke opvoedingsvragen (innerlijke structuur, impulscontrole, morele ontwikkeling) adequaat antwoord te geven. Er miste voor onderzochte structuur, warmte, toezicht en veiligheid binnen het gezin.
Gezien de reeds jarenlang bestaande zorgelijke ontwikkeling van betrokkene, het feit dat hij op de veelplegerslijst staat, de aard van zijn problematiek en de pedagogische onmacht van de ouders is hulpverlening dringend gewenst. De prognose met betrekking tot zijn verdere ontwikkeling is niet gunstig als er geen behandeling volgt. De ambulante en semi-residentiële hulpverlening en de gezinsvoogdij hebben onvoldoende effect gehad. Om de ontwikkeling van betrokkene in gunstige zin te beïnvloeden is een gesloten plaatsing in een orthopedagogische behandelsetting voor jongeren met ernstige gedragsproblemen dringend gewenst. Rapporteur adviseert een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Het hof stelt vast dat verdachte thans in Jeugdpsychiatrisch Centrum De Sprengen te Zutphen verblijft ingevolge een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing, die - gelijktijdig met een verlenging van zijn ondertoezichtstelling - op 23 april 2008 is afgegeven door de kinderrechter te Zutphen. Gevraagd naar de meerwaarde van een PIJ-maatregel ten opzichte van de thans lopende civielrechtelijke maatregel geven beide gedragsdeskundigen aan dat verdachte in een verplicht kader en in een gesloten setting moet worden behandeld en dat deze - intensieve - behandeling tenminste twee jaren zal vergen. Of een en ander plaatsvindt op basis van een civielrechtelijke dan wel een strafrechtelijke titel is naar het huidige oordeel van de gedragsdeskundigen daarbij in beginsel niet van wezenlijk belang.
Alles afwegende komt het hof tot de volgende conclusie.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de documentatie van verdachte, de door de deskundigen vastgestelde gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, het gebrek aan sturing in de thuissituatie en het uit het vorenstaande voortvloeiende gevaar voor herhaling, zal het hof aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen. Het hof is zich terdege bewust van het feit dat oplegging van een dergelijke maatregel zeer ingrijpend is voor zowel verdachte als voor zijn ouders. Alvorens tot deze beslissing te komen heeft het hof dan ook een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de beide voorliggende opties: behandeling in het kader van de reeds lopende civielrechtelijke maatregel of behandeling in het kader van een PIJ-maatregel.
Conform hetgeen door de advocaat-generaal naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat de PIJ-maatregel betere waarborgen biedt voor de continuïteit en het welslagen van de behandeling van verdachte dan een gesloten uithuisplaatsing. Het hof heeft daarbij gelet op de door de gedragsdeskundigen noodzakelijk geachte duur van de behandeling, alsmede op het feit dat behandeling op basis van een civielrechtelijke maatregel een zekere samenwerking met de ouders vergt. Hoewel het hof heeft kunnen vaststellen dat de ouders van verdachte sterk betrokken zijn bij het welzijn van hun kind, is in het recente verleden telkens gebleken dat de door de hulpverlening gestelde doelen en die van de ouders op wezenlijke punten niet met elkaar overeenstemden. Gelet op de zwaarte van de problematiek en nu de reeds beproefde hulpverleningsmodaliteiten niet tot het gewenste resultaat hebben geleid, is het hof van oordeel dat de ontwikkeling van verdachte het meest gebaat is bij oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Het hof spreekt daarbij de nadrukkelijke wens uit dat zo spoedig mogelijk zal worden aangevangen met de behandeling van verdachte.
Voorts is het hof van oordeel dat aan de in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht gestelde criteria voor oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is voldaan, nu het om misdrijven gaat, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
Tenuitvoerlegging (parketnummer 06-850052-07)
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zutphen d.d. 26 april 2007 is veroordeelde veroordeeld tot (onder meer) een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. Blijkens het onderzoek ter zitting is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 10 mei 2007. De proeftijd is ingegaan op 11 mei 2007 en bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zutphen van 10 december 2007 met een jaar verlengd. Op 27 juni 2008 is ter griffie van de rechtbank te Zwolle-Lelystad binnengekomen de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van voormelde jeugddetentie, omdat de veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de onderhavige feiten.
Vaststaat dat de veroordeelde de hierboven bewezen verklaarde feiten heeft begaan vóór het einde van de proeftijd. De vordering ligt derhalve in beginsel gereed voor toewijzing. Nu echter, zoals hiervoor is uiteengezet, aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal worden opgelegd, dient tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke jeugddetentie naar het oordeel van het hof in casu geen redelijk doel. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77dd, 77gg, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot jeugddetentie voor de duur van honderd dagen;
bepaalt, dat een gedeelte van deze straf, groot zestig dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
legt verdachte voorts op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaren;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Zutphen van 26 april 2007;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Foppen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.