Parketnummer: 24-002357-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-490069-07
Arrest van 19 maart 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 september 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1935] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.J. Zomer, advocaat te Steenwijk.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een geldboete en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde en hem ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van zevenhonderdvijftig euro, subsidiair vijftien dagen hechtenis, te betalen in vijf tweemaandelijkse termijnen van elk honderdvijftig euro, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 december 2006 te/nabij [plaats], gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 765 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Bewezenverklaring
Het hof verklaart bewezen dat:
hij op 9 december 2006 te [plaats], gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig (auto), dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 765 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft in het bijzonder gelet op het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto onder invloed van alcoholhoudende drank. Het alcoholgehalte van zijn adem bedroeg 765 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, hetgeen neerkomt op (ruim) meer dan het drievoudige van de maximaal toegestane hoeveelheid. Door in deze toestand met een auto aan het verkeer deel te nemen heeft hij de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht. Dit gevaar heeft zich zelfs verwezenlijkt, nu verdachte die dag de veroorzaker is geweest van een verkeersongeval.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof rekening gehouden met een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, alsmede gelet op de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten in dit soort zaken, acht het hof een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid in beginsel geboden. Gelet op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte, is het hof echter - anders dan de advocaat-generaal -van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van een geldboete en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 (oud), 24 (oud), 24a (oud) en 24c (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 (oud) en 179 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde;
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van zevenhonderdvijftig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in tien opeenvolgende éénmaandelijkse termijnen elk groot vijfenzeventig euro;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van negen maanden;
beveelt, dat de bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. E. Pennink, in tegenwoordigheid van B.W. Mulder als griffier, zijnde mr. Pennink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.