ECLI:NL:GHARN:2009:BH4050

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-005034-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot doodslag op minderjarig kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 25 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Zutphen voor doodslag op zijn zoontje. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, terwijl de officier van justitie een straf van zeven jaar had geëist. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzet had op het doden van zijn zoontje. Het hof oordeelde dat de dood van het kind niet het gevolg was van de handelingen van de verdachte. Echter, de verdachte is wel veroordeeld voor de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag. Het hof concludeerde dat de verdachte door zijn gewelddadige handelingen, zoals het hard slaan tegen het hoofd en het met kracht gooien van zijn zoontje, de aanmerkelijke kans op de dood van het kind heeft aanvaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand en de impact van de gebeurtenissen op zijn leven. De zaak is complex, met verschillende deskundigen die uiteenlopende conclusies trokken over de medische toestand van het kind en de oorzaken van zijn overlijden. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de handelingen van de verdachte niet direct hebben geleid tot de dood van het kind, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood door de gewelddadige handelingen.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-005034-07
Uitspraak d.d.: 25 februari 2009
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 28 november 2007 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 februari 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr C.A. Boeve, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg tenlastegelegd dat:
hij in de periode van 25 september 2005 tot en met 15 oktober 2006 te Wezep,
en/of te Zwolle en/of te Groningen en/of elders in Nederland opzettelijk
[slachtoffer] (verdachtes zoon, geboren 25 september 2005) van het leven
heeft beroofd immers heeft hij, verdachte,(op een of meerdere tijdstippen)in/of omstreeks de periode(n) van 25 september 2005 tot en met 16 november 2005 en/of de periode van 05 april 2006 tot en met 8 juli 2006, voornoemde [slachtoffer] meermalen,
althans eenmaal(telkens) opzettelijk met (kracht) op /tegen het hoofd en/of
elders tegen het lichaam geslagen en/of gestompt en/of voornoemde [slachtoffer]
(met kracht) geschud en/of laten vallen en/of gegooid en/of (met kracht) (op
meerdere plaatsen) op/in het lichaam geknepen en/of stevig vastgepakt,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 15 oktober 2006 te Zwolle is
overleden;
ALTHANS, dat
hij in de periode(n) van 25 september 2005 tot en met 15 oktober 2006 te Wezep, en/of te Zwolle en/of Groningen en/of elders in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (verdachtes zoon) geboren 25 september 2005, van het leven te beroven, met dat opzet (op een of meer tijdstippen) in/omstreeks de periode van 25 september 2005 tot en met 16 november 2005 en/of de periode van 5 april 2006 tot en met 8 juli 2006 voornoemde [slachtoffer] meermalen althans eenmaal (telkens) opzettelijk (met kracht) op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of voornoemde [slachtoffer] (met kracht) heeft geschud en/of laten vallen en/of gegooid en/of (met kracht)(op meerdere plaatsen) op/in het lichaam geknepen en/of stevig vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, dat
hij op een of meer tijdstippen in/of omstreeks de periode(n) van 1 november 2005 tot en met 16 november 2005 en/of van 05 april 2006 tot en met 8 juli 2006 te Wezep, gemeente Oldebroek,en/of te Zwolle en/of te Groningen en/of elders in Nederland aan [slachtoffer] (geboren 25 september 2005, verdachtes zoon) (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere ribbreuken en/of meerdere enkelbreuken en/of een beenbreuk en/of meerdere hersenbloedingen en/of beschadiging van het hersenweefsel en/of atrofie van het hersenweefsel), heeft toegebracht, door deze (telkens)opzettelijk meermalen, althans eenmaal (met kracht) op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schudden en/of te laten vallen en/of te gooien en/of (met kracht op meerdere plaatsen) in het lichaam te knijpen en/of stevig vast te pakken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 15 oktober 2006 te Zwolle is overleden;
ALTHANS, dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode(n) van 25 september
2005 tot en met 16 november 2005 en/of van 05 april 2006 tot en met 8 juli 2006 te Wezep, gemeente Oldebroek en/of te Zwolle en/of te Groningen en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (verdachtes zoon, geboren 25 september 2006) meermalen, althans eenmaal (met
kracht) op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen en/of
gestompt en/of geschud en/of heeft laten vallen en/of gegooid en/of (met
kracht) in het lichaam heeft geknepen en/of stevig vastgepakt, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten, meerdere
ribbreuken en/of meerdere enkelbreuken en/of een beenbreuk en/of meerdere
hersenbloedingen en/of beschadiging van het hersenweefsel en/of atrofie van
het hersenweefsel), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 15 oktober 2006 te Zwolle is overleden
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Feiten
Het hof neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.1
Op 25 september 2005 is [slachtoffer] geboren. De moeder van [slachtoffer], [naam moeder] is op 31 oktober 2005 overleden. Op 16 november 2005 werd [slachtoffer] met spoed overgebracht naar het Sophia ziekenhuis te Zwolle. Op 17 november 2005 is [slachtoffer] overgeplaatst naar het UMC te Groningen voor verdere behandeling.2 Geconstateerd wordt dat [slachtoffer] ernstige neurologische beschadigingen heeft opgelopen waardoor hij in een vegetatieve toestand is geraakt.3 Op 5 april 2006 is [slachtoffer] weer thuis gekomen. Door verschillende personen zijn signalen opgevangen dat er sprake zou kunnen zijn van kindermishandeling. Medewerkers van het orthopedagogisch dagcentrum De Kameel hebben diverse blauwe plekken bij [slachtoffer] geconstateerd.4 De kinderarts van het Sophia Ziekenhuis heeft een melding gedaan bij het AMK ter zake van kindermishandeling naar aanleiding van de bevindingen bij de opname van 16 november 2005.5
Verdachte heeft toegegeven dat hij op 7 juli 2006 [slachtoffer] een forse klap in het gezicht heeft gegeven. Op 8 juli 2006 is [slachtoffer] opnieuw opgenomen in het Sophia Ziekenhuis te Zwolle.6
[slachtoffer] is op 15 oktober 2006 komen te overlijden. Pathologisch onderzoek heeft uitgewezen dat de dood van [slachtoffer] goed kan worden verklaard door een luchtweg- en longontsteking in combinatie met een slechte lichamelijke toestand ontstaan op basis van een ernstige hersenbeschadiging.7
De bewijsmotivering
De aangeefster heeft verklaard werkzaam te zijn bij de Raad voor de Kinderbescherming. Zij heeft verklaard dat zij aangifte doet van verdenking van mishandeling van [slachtoffer], geboren op 25 september 2005, wonende aan de [adres] te [woonplaats]. De aanleiding tot de aangifte was gelegen in de uitkomst van een breed overleg waarin artsen en hulpverleners, na analyse van de verslaglegging over de periode vanaf november 2005 tot 9 juli 2006 vaststelden dat vanuit medisch oogpunt het inwendige letsel van [slachtoffer] een uitwendige oorzaak moet hebben, die zeer sterk wijst op een vorm van kindermishandeling.8
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] voorafgaand aan de ademstilstand op 16 november 2005 heeft geschud. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op 16 november 2005 een ademstilstand heeft gekregen en dat hij daarna [slachtoffer] in paniek een aantal keren hard heeft geschud, waarbij zijn hoofd heen en weer ging.9
Verdachte heeft verklaard dat hij op 7 juli 2006 [slachtoffer] een - in de woorden van verdachte- "ontzettende klap voor zijn harses" heeft gegeven omdat [slachtoffer] spuugde. Hij weet dat hij met zijn linkerhand vol op de rechterkant van het gezicht van [slachtoffer] heeft geslagen. [slachtoffer] werd heel snel blauw. Dat kwam waarschijnlijk omdat hij hem goed geraakt had, aldus verdachte.10
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] tussen 13 mei 2006 en 7 juli 2006 onder zijn kont heeft gepakt en in zijn bed heeft "gepleurd, gegooid". Hij stond toen ongeveer een meter/anderhalve meter van het bedje af. [slachtoffer] stuiterde nog een keer op in zijn bedje.11
Dr. R.A.C. Bilo heeft in zijn rapportage geconcludeerd dat in retrorespectie en vooruitkijkend naar de bevindingen vanaf 16 november 2005 met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gesteld dat de klinische verschijnselen, inclusief de bolle fontanel, en de snelle groei van de schedelomtrek het gevolg zijn geweest van intracraniële drukverhoging.
Bij herbeoordeling van het MRI-onderzoek blijkt dat er sprake is van schade van de hersenen als gevolg van zuurstofgebrek. Aan beide zijden van de hersenen worden subdurale vochtcollecties aangetroffen. Deze combinatie van afwijkingen kan, bij uitsluiting van andere oorzaken, uitsluitend verklaard worden op basis van niet accidentele oorzaken, waarbij repeterend trauma (repeterende afwisseling van acceleratie-deceleratie) de meest waarschijnlijke oorzaak is. De repeterende afwisseling van acceleratie-deceleratie heeft bij [slachtoffer] geleid tot type 2 niet-accidenteel traumatisch hersenletsel, het acute encephalopatische type.
De volgorde met betrekking tot de klinische verschijnselen (eerst ademstilstand daarna schudden) is niet plausibel.
Uitsluitend kijkend naar de anamnestische gegevens is er met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid sprake geweest van fysiek geweld.12
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 november 2007 heeft de deskundige verklaard dat de ademstilstand van [slachtoffer] uitsluitend kan worden verklaard als gevolg van het schudden.
De deskundige dr. B. Kubat heeft daarentegen op diezelfde zitting verklaard niet te kunnen uitsluiten dat zich bij [slachtoffer] vóór 16 november 2005 al een ziekelijk proces voltrok als oorzaak van het hersenletsel.
Na de veroordeling in eerste aanleg is op verzoek van de verdediging een contraonderzoek uitgevoerd door prof. dr. M.M.I. Lammens. Hij concludeert dat tenminste vanaf 31 oktober 2005 (maar bijna zeker eerder) bij [slachtoffer] een progressief toenemende subdurale bloeding bestond. De oorzaak van deze subdurale bloeding is op basis van het postmortale onderzoek niet meer eenduidig vast te stellen. Deze subdurale bloeding kan "spontaan" zijn ontstaan ten gevolge van een geboortetrauma bij vacuümextractie, die bij [slachtoffer] werd toegepast. Een dergelijke bloeding kan "spontaan" groeien (o.a. via osmolariteitsmechanismen). De meest waarschijnlijke oorzaak voor het ontstaan van de zeer ernstige neurologische letsels op 16 november 2005 is dat er een centrale ademhalingsstoornis is opgetreden, omdat er in ieder geval voordien tekenen waren van neurologisch lijden onder de vorm van genoemd subduraal hematoom zonder tekenen van ander lijden van hart of longen. Het groeiend subduraal hematoom kan op zich aanleiding geven tot een plotselinge ademhalingsstoornis hetzij direct via inklemming, hetzij indirect zoals bij een verlengde epilepsieaanval. De subgaleale bloeding die volgens radiologische bevindingen ook aanwezig was op 16 november 2005 zou ook kunnen passen bij een trauma na vacuümextractie bij de geboorte.13 Ter zitting van het hof heeft prof. Lammens verklaard dat (pre)retinale bloedingen niet gemakkelijk zijn te zien. Deze kunnen ook zijn ontstaan bij een vacuümextractie en nog langere tijd aanwezig blijven.14
Nu de conclusies van de verschillende deskundigen niet eensluidend zijn op het punt van de oorzaak van de ademhalingsstoornis en de ernstige gevolgen die deze voor [slachtoffer] heeft gehad, heeft het hof de mogelijkheid overwogen om daaromtrent nog een andere deskundige te horen. Met het oog echter op hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde opzet van verdachte en het causaal verband tussen diens (latere) handelen en het overlijden van [slachtoffer], kan de oorzaak van het intreden van een ademstilstand op 16 november 2006 in het midden blijven en acht het hof een nader onderzoek daarnaar niet noodzakelijk.
Het hof acht niet bewezen dat verdachte op 16 november 2005 opzet had op het doden van [slachtoffer], in die zin dat hij willens en wetens heeft gehandeld met als doel de dood van zijn zoontje te bewerkstelligen.
Voorop staat dat de gebeurtenissen op 16 november 2005 niet zelfstandig tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid, maar hem toen in een conditie hebben gebracht, die in de status wordt omschreven als "een vegetatieve toestand". In die toestand was de gezondheid van [slachtoffer] in een fragiel evenwicht en waren zijn overlevingskansen op korte en langere termijn onzeker. Toen [slachtoffer] op 5 april 2006 aan de dagelijkse zorg van verdachte werd toevertrouwd was deze ongunstige prognose niet veranderd en was het alle betrokkenen - en in het bijzonder ook verdachte - glashelder dat [slachtoffer] omzichtige en intensieve verzorging behoefde.
Het hof acht niet bewezen dat verdachte zich op 16 november 2005 of enig ander tijdstip in de onder primair tenlastegelegde periode heeft schuldig gemaakt aan het (met kracht) schudden (van het hoofd) van [slachtoffer] met het al dan niet voorwaardelijke opzet om [slachtoffer] te doden. Verdachte heeft weliswaar het schudden toegegeven, maar hij zegt dit in paniek te hebben gedaan nadat [slachtoffer] een ademstilstand had gekregen. Hij heeft ontkend dat hij [slachtoffer] voorafgaand aan 16 november 2005 heeft geschud. Voor de stelling dat verdachte bij het schudden op 16 november 2005 het opzet heeft gehad om zijn zoontje te doden is ook anderszins onvoldoende bewijs.
Verdachte heeft wel toegegeven dat hij [slachtoffer] in de maanden mei tot en met juli 2006 een keer met kracht in zijn bedje heeft gegooid en hem een forse klap tegen het hoofd heeft gegeven. Naast de vraag of verdachte hierbij het opzet had op de dood van [slachtoffer] moet de vraag worden beantwoord of er causaal verband bestaat tussen deze door verdachte verrichte handelingen en de dood van [slachtoffer] op 15 oktober 2006. Daartoe dient te worden vastgesteld dat de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs aan het handelen van verdachte kan worden toegerekend. Het overlijden van [slachtoffer] werd in laatste instantie veroorzaakt door een luchtweg- en longontsteking welke is ontstaan door een nieuwe bloeding die heeft geleid tot een verstoring van het reeds labiele evenwicht binnen de vegetatieve status van [slachtoffer]. Gelet op het aanmerkelijke tijdsverloop tussen het moment waarop verdachte [slachtoffer], zoals hiervoor beschreven, in zijn bedje heeft gegooid respectievelijk heeft geslagen, en het moment dat [slachtoffer] is komen te overlijden, in samenhang met het feit dat uit de medische onderzoeken niet is komen vast te staan dat de bloedingen, die uiteindelijk tot het overlijden van [slachtoffer] hebben geleid, zijn veroorzaakt door de door verdachte verrichte handelingen, is het hof van oordeel dat het overlijden van [slachtoffer] redelijkerwijs niet kan worden toegerekend aan handelingen van verdachte. Er bestaan onvoldoende aanwijzingen voor de juistheid van de veronderstelling dat deze handelingen een beslissende verslechtering teweeg hebben gebracht in de hiervoor beschreven vegetatieve toestand, die al sedert 16 november 2005 bestond, ook al is het evident dat de handelwijze van verdachte voor [slachtoffer] in hoge mate levensbedreigend was.
Gelet op het bovenstaande acht het hof de primair tenlastegelegde doodslag niet bewezen, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag overweegt het hof als volgt.
Het hof acht het niet aannemelijk geworden dat verdachte opzet had op het doden van [slachtoffer], in die zin dat hij willens en wetens heeft gehandeld met als doel de dood van zijn zoontje.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] van een afstand van één tot anderhalve meter met kracht in zijn bedje heeft gegooid en dat hij [slachtoffer] op 7 juli 2006 vol op de rechterkant van zijn gezicht heeft geslagen. De raadsman heeft aangegeven dat deze handelingen van verdachte slechts als een eenvoudige mishandeling kunnen worden gekwalificeerd.
Het hof volgt de raadsman daarin niet.
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een baby van omstreeks negen maanden oud de schedel nog niet volgroeid en uitgehard is; het hoofd is bijgevolg bijzonder kwetsbaar en dient met het oog daarop met de grootst mogelijke voorzichtigheid te worden behandeld om ernstige en onherstelbare schade aan vitale hersendelen te voorkomen.
Door [slachtoffer], die toen bovendien al een zwaar gehandicapte baby was en in een slechte lichamelijke toestand verkeerde, van enige afstand met kracht in zijn bedje te gooien en later ook nog eens met kracht tegen het hoofd te slaan heeft verdachte desbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelingen zou kunnen komen te overlijden. Deze handelingen kunnen immers naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het intreden van de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Het hof is derhalve van oordeel dat er met betrekking tot de bewezenverklaarde gedragingen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer].
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode(n) van 5 april 2006 tot en met 8 juli 2006 te Wezep, en/of te Zwolle en/of Groningen en/of elders in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (verdachtes zoon) geboren 25 september 2005, van het leven te beroven, met dat opzet (op een of meer tijdstippen) in/omstreeks de periode van 25 september 2005 tot en met 16 november 2005 en/of de periode van 5 april 2006 tot en met 8 juli 2006 voornoemde [slachtoffer] meermalen althans eenmaal (telkens) opzettelijk (met kracht) op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt respectievelijk voornoemde [slachtoffer](met kracht) geschud en/of laten vallen en/of met kracht heeft gegooid en/of (met kracht)(op meerdere plaatsen) op/in het lichaam geknepen en/of stevig vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof acht niet bewezen dat de handelingen van verdachte hebben plaatsgevonden in de periode van 25 september 2005 tot en met 16 november 2005, zodat van dat deel van de tenlastegelegde periode wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
ten aanzien van het onder subsidiair bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank Zutphen heeft de verdachte veroordeeld wegens doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte al flink is gestraft in de afgelopen periode; zo zijn hem zijn partner en zijn kind komen te ontvallen en heeft verdachte als gevolg van zijn maandenlange voorarrest [slachtoffer] niet meer kunnen bezoeken in het ziekenhuis en heeft hij diens uitvaart moeten missen. De gebeurtenissen hebben ertoe geleid dat hij zijn werk heeft verloren. Daarnaast heeft hij vrienden verloren en wordt hij door anderen genegeerd. De raadsman is gezien deze persoonlijke omstandigheden en het feit dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht van mening dat het onacceptabel is dat verdachte opnieuw zijn vrijheid wordt ontnomen. De raadsman verzoekt dan ook hooguit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, al dan niet gecombineerd met een werkstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich meermalen heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, waarbij verdachte zijn zwaar gehandicapte zoontje van ongeveer negen maanden oud met geweld van enige afstand in zijn bedje heeft gegooid en later nog eens met kracht tegen zijn hoofd heeft geslagen. Uit het onderzoek ter zitting van het hof is bovendien gebleken dat verdachte zijn zoontje zwaar mishandeld heeft door bij hem de voetjes om te draaien, waardoor vermoedelijk zijn beide beentjes/enkels gebroken zijn. Deze mishandeling is overigens in het bewezenverklaarde feit niet afzonderlijk tenlastegelegd, maar is wel toegegeven door verdachte.
Verdachte is door zo te handelen ernstig te kort geschoten in de verplichtingen en verantwoordelijkheden die hij als vader voor de verzorging van zijn kind op zich had genomen. De omstandigheid, dat [slachtoffer] gezien zijn conditie in alles was aangewezen op hulp en verzorging van verdachte en voortdurende aandacht behoefde om de fragiele balans in zijn zwakke gezondheid te kunnen handhaven, legde op verdachte een extra verantwoordelijkheid om professionele hulp bij de verzorging van zijn zoontje in te roepen, zodra de belasting hem teveel mocht worden. Verdachte heeft echter zijn eigen ernstige problemen die hij bij de verzorging van [slachtoffer] ondervond, tegenover hulpverleners en zijn eigen familie bij voortduring ontkend en toegedekt en daarmee uiteindelijk [slachtoffer] de zorg onthouden, waar deze recht op had.
Ter zitting van het hof heeft verdachte geen inzicht getoond in de ernst van de bewezenverklaarde handelingen en heeft hij vooral zijn omgeving verwijten gemaakt.
In het voordeel van verdachte laat het hof meewegen dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 27 januari 2009 niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Het hof stelt voorts vast op grond van het multidisciplinair rapport van S. Went, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, en J.B. Seinen, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum dat bij verdachte sprake is van gestagneerde rouw. In zijn persoonlijkheid is sprake van narcistische en afhankelijke trekken. Het tenlastegelegde is echter niet volledig toe te schrijven aan de gestagneerde rouw. Verdachte heeft ten tijde van het tenlastegelegde weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan in kunnen zien maar is in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Verdachte kan voor het tenlastegelegde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. Het hof neemt deze conclusie over.
Voor het bewezenverklaarde feit, dat zowel voor de direct betrokkenen als ook voor de samenleving schokkend is, kan, met het oog op een juiste normhandhaving, alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komen.
Dit alles brengt het hof ertoe aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van na te melden duur, waarbij het hof overweegt dat de ernst van het feit met zich brengt dat de duur van de door het hof op te leggen gevangenisstraf de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht overschrijdt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 27, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het subsidiair
tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr M. Barels, voorzitter,
mr Y.A.J.M. van Kuijck en mr P.R. Wery, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 25 februari 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
1 Voor zover hierna wordt verwezen naar processen-verbaal, wordt telkens verwezen naar de bijlagen bij het in de wettelijke vorm opgemaakt stamproces-verbaal, opgemaakt door [naam verbalisanten], beiden brigadier van politie regio Noord- en Oost Gelderland, genummerd PL0650/06-207010, gesloten en ondertekend op 16 oktober 2006 te Apeldoorn.
2 Zie het in de wettelijke vorm door [naam verbalisant], hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0617/05-395339, gesloten en ondertekend op 28 maart 2006 te Harderwijk, voorzover inhoudende het relaas van verbalisant, als bijlage (p. 32-42) gevoegd bij het stamproces-verbaal.
3 Zie de medische dossiers van de Isala Kliniek, locatie Sophia Ziekenhuis en van het UMC te Groningen.
4 Zie het in de wettelijke vorm door [ naam verbalisanten], beiden hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0614/05-395339, gesloten en ondertekend op 18 juli 2006 te Zwolle, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 3], als bijlage (p. 154-158) gevoegd bij het stamproces-verbaal en het in de wettelijke vorm door verbalisanten, voornoemd, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0614/05-395339, gesloten en ondertekend op 18 juli 2006 te Zwolle, inhoudende de verklaring van de getuige [naam getuige 1], als bijlage (p.165-169) gevoegd bij het stamproces-verbaal.
5 Zie het in de wettelijke vorm door [naam verbalisant] voornoemd opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0614/05-39533, gesloten en ondertekend op 6 juni 2006 te Zwolle, voorzover inhoudende een verklaring van de getuige [naam getuige 2], als bijlage (p. 226-232) gevoegd bij het stamproces-verbaal.
6 Zie het in de wettelijke vorm door [naam verbalisanten], beiden hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal van verhoor 3, nummer 0609071000.VE, gesloten en ondertekend op 7 september 2006 te Apeldoorn, voorzover inhoudende de verklaring van verdachte, als bijlage (p. 36-49 van het persoonsdossier) gevoegd bij het stamproces-verbaal.
7 Zie het deskundigenrapport van 9 mei 2007 van mw. dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut.
8 Zie het in de wettelijke vorm door [naam verbalisanten], beiden hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0617/05-395339, gesloten en ondertekend op 2 augustus 2006, voorzover inhoudende de aangifte van [naam aangeefster], als bijlage (p. 60-64) gevoegd bij het stamproces-verbaal.
9 Zie het in de wettelijke vorm door [naam verbalisanten], beiden hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal van verhoor 5, nummer 0609091115.VE, gesloten en ondertekend op 9 september 2006 te Apeldoorn, voorzover inhoudende de verklaring van verdachte, als bijlage (p. 58-66 van het persoonsdossier) gevoegd bij het stamproces-verbaal.
10 Zie het in de wettelijke vorm door [naam verbalisanten], beiden hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal van verhoor 3, nummer 0609071000.VE, gesloten en ondertekend op 7 september 2006 te Apeldoorn voorzover inhoudende de verklaring van verdachte, als bijlage (p. 36-49 van het persoonsdossier) gevoegd bij het stamproces-verbaal.
11 Zie het in de wettelijke vorm door [naam verbalisanten], beiden hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal van verhoor 7, nummer 0609101405.VE, gesloten en ondertekend op 10 september 2006 te Apeldoorn, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, als bijlage (p. 77-84 van het persoonsdossier) gevoegd bij het stamproces-verbaal.
12 Zie de rapportage opgemaakt in oktober 2007 door dr. R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige / consulent forensische pediatrie verbonden aan Forum Educatief.
13 Zie het deskundigenrapport van 19 september 2008 opgemaakt door prof. dr. M.M.I. Lammens, arts-patholoog/neuropatholoog, verbonden aan het UMC St. Radboud te Nijmegen.
14 Zie de verklaring van de getuige-deskundige prof. dr. M.M.I. Lammens, voornoemd, ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem van 11 februari 2009.