ECLI:NL:GHARN:2009:BH3867

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001434-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met steekwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 24 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1990 en verblijvende in Jeugdinrichting De Rentray te Lelystad, was samen met een mededader betrokken bij een steekincident waarbij het slachtoffer, die hen mobiele telefoon wilde stelen, zwaar gewond raakte. De verdachte ontkende zijn betrokkenheid, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van poging tot doodslag. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf van zes maanden jeugddetentie en een PIJ-maatregel, wat het hof bevestigde. Het hof overwoog dat de verdachte ten tijde van het delict minderjarig was en dat zijn gedragsproblemen, waaronder zwakbegaafdheid en antisociale trekken, in aanmerking moesten worden genomen bij de strafoplegging. De verdachte had samen met zijn mededader het plan opgevat om het slachtoffer te beroven van zijn mobiele telefoon, waarbij de verdachte zijn mededader aanzette tot het steken van het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verdachte, door zijn rol in het delict, een aanzienlijk risico had genomen voor de veiligheid van anderen. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 1.389,68, en het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op. De beslissing van het hof was dat de verdachte schuldig werd bevonden aan het medeplegen van poging tot doodslag en dat de opgelegde straf en maatregel passend waren.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001434-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-610019-08, 07-614683-05 (tul) en 07-614585-06 (tul)
Arrest van 24 februari 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 mei 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in Jeugdinrichting De Rentray te Lelystad,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.P. Vroegh, advocate te Haarlem.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en maatregelen, en heeft voorts op de vordering van de benadeelde partij en op vorderingen tot tenuitvoerlegging beslist, een en ander zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 18 november 2008, 17 december 2008 en 10 februari 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte wegens het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden en dat het hof daarnaast de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen aan verdachte zal opleggen. Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging heeft de advocaat-generaal gevorderd dat met betrekking tot parketnummer 07.614683-05 de proeftijd met een jaar wordt verlengd en dat het hof met betrekking tot parketnummer 07.614585-06 de tenuitvoerlegging van twee weken jeugddetentie zal gelasten. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal worden toegewezen tot € 1.389,68 en dat aan verdachte tevens een schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag zal worden opgelegd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd, dat:
hij in de periode van 2 februari 2008 tot en met 03 februari 2008 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet tezamen en in vereniging, althans alleen meermalen, althans eenmaal met een mes, in ieder geval met een (scherp/puntig/snijdend)(metalen) voorwerp, (aan te merken als steekwapen) in de rug, in ieder geval in het (boven) lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[mededader] in de periode van 2 februari 2008 tot en met 03 februari 2008 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door die [mededader] voorgenomen misdrijf opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, in ieder geval met een (scherp/puntig/snijdend)(metalen) voorwerp, (aan te merken als steekwapen) in de rug, in ieder geval in het (boven) lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid bij/tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 2 februari 2008 tot en met 3 februari 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- een (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) uit zijn verdachte's broeksband te halen en (vervolgens) het (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) aan [mededader] te geven en/of
- een of meermalen tegen die [mededader] te zeggen dat deze [slachtoffer] met het (voormeld) mes moest steken en/of
- het (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) uit de broekzak van [mededader] te pakken en (vervolgens) het (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) in de hand(en) van die [mededader] te duwen en/of
- [mededader] (die het (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) in de hand(en) had, een duw te geven richting [slachtoffer];
althans, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 2 februari 2008 tot en met 03 februari 2008 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer],opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer steekwond(en), (waarvan een rugspier gedeeltelijk is doorgesneden), heeft/hebben toegebracht, door deze opzettelijk een of meermalen te steken met een mes, in ieder geval met een (scherp/puntig/snijdend) (metalen) voorwerp, (aan te merken als steekwapen) in de rug, in ieder geval in het (boven) lichaam van die [slachtoffer]
althans, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[mededader] in de periode van 2 februari 2008 tot en met 03 februari 2008 in de gemeente [gemeente] aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer steekwond(en), (waarvan een rugspier gedeeltelijk is doorgesneden), heeft toegebracht, door deze opzettelijk een of meermalen te steken met een mes, in ieder geval met een (scherp/puntig/snijdend) (metalen) voorwerp, (aan te merken als steekwapen) in de rug, in ieder geval in het (boven)lichaam van die [slachtoffer], bij/tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 2 februari 2008 tot en met 3 februari 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- een (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) uit zijn verdachte's broeksband te halen en (vervolgens) het (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) aan [mededader] te geven en/of
- een of meermalen tegen die [mededader] te zeggen dat deze [slachtoffer] met het (voormeld) mes moest steken en/of
- het (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) uit de broekzak van [mededader] te pakken en (vervolgens) het (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) in de hand(en) van die [mededader] te duwen en/of
- [mededader] (die het (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) in de hand(en) had, een duw te geven richting [slachtoffer];
althans, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 2 februari 2008 tot en met 03 februari 2008 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet tezamen en in vereniging, althans alleen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, in ieder geval met een (scherp/puntig/snijdend) (metalen) voorwerp, (aan te merken als steekwapen) in de rug, in ieder geval in het (boven)lichaam heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[mededader] in de periode van 2 februari 2008 tot en met 03 februari 2008 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door die [mededader] voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, in ieder geval met een (scherp/puntig/snijdend) (metalen) voorwerp, (aan te merken als steekwapen) in de rug, in ieder geval in het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
bij/tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 2 februari 2008 tot en met 3 februari 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- een (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) uit zijn verdachte's broeksband te halen en (vervolgens) het (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) aan [mededader] te geven en/of
- een of meermalen tegen die [mededader] te zeggen dat deze [slachtoffer] met het (voormeld) mes moest steken en/of
- het (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) uit de broekzak van [mededader] te pakken en (vervolgens) het (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) in de hand(en) van die [mededader] te duwen en/of
- [mededader] (die het (scherp/puntig/snijdend) mes (aan te merken als steekwapen) in de hand(en) had, een duw te geven richting [slachtoffer].
Overweging omtrent het bewijs
Namens de verdachte is aangevoerd dat het primair ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen omdat hiertoe onvoldoende wettig bewijs voorhanden is, althans uit de wettige bewijsmiddelen onvoldoende overtuigend bewijs voortvloeit dat verdachte bij de steekpartij betrokken was, nu de verklaring van de getuige [mededader] zoals deze is afgelegd ter terechtzitting van het hof van 10 februari 2009 onvoldoende betrouwbaar moet worden geacht omdat deze afwijkt van eerder door hem afgelegde verklaringen.
Het openbaar ministerie heeft dit standpunt van de verdediging gemotiveerd bestreden.
Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer als volgt.
Het hof baseert zich bij de bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde op de verklaring van aangever [slachtoffer] dat hij, terwijl hij buiten stond te plassen, plotseling pijn voelde in de onderrug en vervolgens ontdekte dat hij een steekwond in de onderrug had en de geneeskundige verklaring dat sprake is van een messteekopening in de rug van het slachtoffer rechts van de wervels in de richting van de rechternier. Het hof baseert zich voorts op de verklaringen in het dossier van [getuige 1] en [getuige 2], alsmede op de verklaringen van verdachte en de verklaringen die zijn medeverdachte [mededader] op 19 februari 2008 en op 27 januari 2009 tegenover de politie en op 10 februari 2009 ter zitting van het hof heeft afgelegd. Het hof acht de genoemde verklaringen van [mededader] betrouwbaar. In de eerste plaats omdat hij in die verklaringen consistent is geweest in zijn weergave van wat zich in de nacht van 2 op 3 februari 2008 op de [gebied] te [plaats] heeft afgespeeld:
De voormelde verklaringen van [mededader] komen er in grote lijnen op neer dat vóór het huis van [naam 1] anderen, waaronder verdachte, hebben gezien dat hij een mes bij zich had. [mededader] is daarna op enige afstand gaan staan praten met [naam 2]. Verdachte is naar hem toe gekomen en hij heeft [mededader] er toen op gewezen dat het latere slachtoffer ([slachtoffer]) een mooie mobiele telefoon had. Verdachte en [mededader] hebben zich toen samen in de richting van [slachtoffer] begeven en onderweg heeft verdachte tegen [mededader] gezegd dat hij ([mededader]) het slachtoffer moest steken, zodat hij (verdachte) de mobiele telefoon van die [slachtoffer] zou kunnen afpakken. Eenmaal bij [slachtoffer] aangekomen heeft [mededader] deze toen gestoken met het mes dat hij bij zich droeg.
Daar komt bij dat deze verklaringen steun vinden in de andere genoemde verklaringen, waaronder die van verdachte. Verdachte heeft immers ter terechtzitting van het hof, in overeenstemming met hetgeen [mededader] aangeeft, verklaard dat hij heeft gezien dat [mededader] vóór het huis van [naam 1] een mes bij zich droeg en heeft gehanteerd en dat verdachte zich samen met van [mededader] in de richting van [slachtoffer] heeft begeven terwijl die stond te plassen
Ter zitting in eerste aanleg en op 20 februari 2008 tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat hij en [mededader] op 2 februari 2008 van plan waren om weed te kopen en mee te nemen naar het Poortje, hoewel zij daarvoor geen geld hadden. In dat licht bezien acht het hof de verklaring van [mededader], dat hij en verdachte het plan hadden om de mobiele telefoon van [slachtoffer] te stelen om op die manier - door de verkoop van die telefoon - aan geld te kunnen komen, aannemelijk en geloofwaardig. Eveneens acht het hof [mededader] geloofwaardig wanneer hij verklaart dat verdachte, toen zij samen op [slachtoffer] af gingen, heeft gezegd: "Als jij hem steekt, dan pak ik zijn mobieltje", of woorden van dergelijke strekking, omdat deze afspraak duidelijk maakt waarom verdachte direct na het steken door [mededader] opmerkingen maakt over het gebruik van een mes, zoals verklaard door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
De wetenschap van verdachte, dat [mededader] over een mes beschikte, en zijn voormelde aansporing ("Als jij hem steekt, dan pak ik zijn mobieltje") en de omstandigheid dat verdachte en [mededader] na het toebrengen van de messteek in de rug achterlaten en zich samen uit de voeten maken, brengt naar het oordeel van het hof mee dat sprake is van een zodanig nauwe en volledige samenwerking dat het aan verdachte ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag bewezen wordt verklaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 2 februari 2008 tot en met 3 februari 2008 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet tezamen en in vereniging met een mes in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair:
medeplegen van poging tot doodslag.
Strafbaarheid
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte overweegt het hof het navolgende.
D. Breuker, gezondheidszorg- en forensisch psycholoog, komt in haar rapport van 31 oktober 2008 tot de conclusie dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond. Bij verdachte is volgens haar sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en van een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en borderline trekken. Ten aanzien van het feit en de omstandigheden waarin hij zich op het moment van het plegen van het ten laste gelegde bevond kan, aldus Breuker, verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
H.A. Gerritsen, forensisch psycholoog, stelt in zijn rapport van 14 november 2008 eenzelfde persoonlijkheidsstoornis vast als Breuker. Hij beoordeelt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het ten laste gelegde.
Het hof neemt voornoemde conclusies over en maakt die tot de zijne, in zoverre dat het hof vaststelt dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit leed aan een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waardoor dat feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof acht verdachte overigens strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Het hof heeft daarbij gelet op de persoon van verdachte die ten tijde van het bewezenverklaarde feit minderjarig was. Het hof neemt daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing.
Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit met verlof van zijn verblijf in Het Poortje, waar hij in het kader van een gesloten crisisopvang al geruime tijd verbleef. Zijn mededader was eveneens met verlof uit Het Poortje. Tegen de met hem gemaakte afspraken in was verdachte ten tijde van het delict onder invloed van alcohol en drugs.
Verdachte en zijn mededader hadden het plan opgevat om van iemand een mobiele telefoon te stelen om, na de verkoop daarvan, over geld te beschikken om softdrugs te kunnen kopen en deze mee te nemen naar Het Poortje.
Nadat verdachte had gezien dat het latere slachtoffer een voor hem en zijn mededader interessante mobiele telefoon had, besloten zij dat zij die telefoon zouden gaan stelen. Verdachte wist dat zijn mededader een mes bij zich droeg. Bij het benaderen van hun min of meer willekeurige slachtoffer heeft verdachte zijn mededader gezegd dat deze het slachtoffer moest steken, zodat hij zelf het mobieltje zou kunnen afpakken. Hierop heeft de mededader het slachtoffer met zijn mes in de rug gestoken en vervolgens hebben verdachte en zijn mededader het slachtoffer achter gelaten. Zo heeft verdachte het risico genomen dat een ander zeer jeugdig persoon het leven zou laten, louter en alleen omdat hij zijn behoefte aan geld wilde bevredigen.
Het hof heeft voorts gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 26 januari 2009, waaruit voortvloeit dat verdachte reeds eerder wegens vermogens- en geweldsdelicten is vervolgd en veroordeeld.
Gelet op het voorgaande acht het hof oplegging van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden.
Motivering van de op te leggen maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
Door de rechtbank is in eerste aanleg aan verdachte naast een jeugddetentie tevens de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal eveneens oplegging van deze maatregel gevorderd.
Het hof is van oordeel dat aan verdachte de PIJ-maatregel moet worden opgelegd en overweegt dienaangaande het volgende.
Uit voormelde psychologische en psychiatrische rapportages, van respectievelijk Breuker en Gerritsen, komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale- en (volgens Breuker) borderline trekken (lacunaire gewetensontwikkeling, laag zelfgevoel, impulsief, gebrekkige agressieregulatie, sterke krenkbaarheid, suïcidedreigingen en neiging tot verslaving).
Beide deskundigen achten, om het recidiverisico substantieel te verlagen, een intensieve behandeling van verdachte noodzakelijk. Zij concluderen beiden dat een gedragsbeïnvloedende maatregel daartoe geschikt zal zijn. Zij achten het niet mogelijk om verdachte bij zijn ouders te laten wonen, zodat wordt voorgesteld om hem te laten deelnemen aan forensische dagbehandeling in combinatie met een begeleid woontraject.
De Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) concludeert in zijn rapport van 11 december 2008 eveneens dat behandeling van verdachte noodzakelijk wordt geacht. De Raad schat, gelet op verdachtes intelligentieniveau, impulsiviteit, gebrekkige gewetensfunctie, delictverleden en beïnvloedbaarheid, de kans op recidive groot. Volgens de Raad kan de behandeling van verdachte het beste plaatsvinden vanuit plaatsing in een justitiële jeugdinrichting, waarbij verdachte, naast behandeling, op een voor hem passende wijze wordt voorbereid op deelname aan de maatschappij.
De Raad overweegt daarbij onder meer dat verdachte momenteel goed gedijt in de huidige structuur die hem op Rentray geboden wordt. In deze structuur laat verdachte zich aanspreken en corrigeren. De Raad acht, anders dan Breuker en Gerritsen, een gedragsbeïnvloedende maatregel niet aangewezen, omdat verdachte in eerdere ambulante trajecten nauwelijks leerbaar is gebleken, terwijl de huidige strakke gestructureerde behandelsetting wel tot persoonlijke ontwikkeling leidt. Daar komt bij dat er rond verdachte niet een steunend netwerk bestaat om ambulante hulpverlening een goede kans van slagen te geven.
Het hof neemt het advies van de Raad over. Naast de bevindingen en prognoses van Breuker en Gerritsen bestaat er, gelet op de feitelijke gang van zaken rond verdachte, een gerechtvaardigde vrees dat verdachte onvoldoende in staat zal zijn om aan een ambulante behandeling te blijven meewerken. Ook kan worden vastgesteld dat het in de huidige gestructureerde en gesloten setting goed gaat met verdachte. Het hof acht het risico groot, dat een ambulante behandeling zal mislukken met name ook omdat de overgang van de besloten setting waar verdachte nu verblijft naar een begeleid woontraject erg groot is. Uit een oogpunt van de veiligheid van personen en gelet op het belang van de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte is een dergelijk risico niet aanvaardbaar. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist derhalve oplegging van de PIJ-maatregel, terwijl voorts de oplegging van de maatregel door het hof in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte wordt geacht.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het bij oplegging van de PIJ-maatregel mogelijk is om verdachte binnen de Rentray te Lelystad intern en rechtstreeks over te plaatsen naar een afdeling die speciaal is toegerust voor de behandeling van deze verdachte. Door een dergelijke overplaatsing zou verdachte niet alleen terechtkomen op een voor hem uitermate geschikte plek, maar tevens zou daarmee kunnen worden voorkomen dat hij eerst lange tijd op een wachtlijst moet worden geplaatst in afwachting van een geschikte plek. Het hof gaat er bij zijn na te melden beslissing vanuit, dat de advocaat-generaal zal bewerkstelligen dat de tenuitvoerlegging dienovereenkomstig zal plaatsvinden. Het hof zal de nadrukkelijke wens dat de tenuitvoerlegging op deze wijze plaatsvindt verwoorden door een advies hiertoe in het dictum op te nemen.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzittingen van het hof is gebleken, dat [slachtoffer], wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg als benadeelde partij heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg is toegewezen tot een bedrag van € 1.389,68 en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering ad € 1.519,68 in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof overweegt dat aannemelijk is geworden dat voormelde benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De hoogte daarvan acht het hof evenwel niet eenvoudig vast te stellen. Op gronden van redelijkheid en billijkheid zal het hof het eenvoudig vast te stellen deel van de vordering bepalen op het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 1.389,68, eenzelfde bedrag als is toegewezen in de zaak van de reeds onherroepelijk veroordeelde medeverdachte. Indien dit bedrag door de mededader geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, zal verdachte in zoverre zijn bevrijd.
Het hof zal de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering verklaren, met bepaling dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal voormeld bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Beslissing op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling
ten aanzien van parketnummer 07/614683-05
Bij vonnis van kinderrechter te Zwolle-Lelystad d.d. 29 juni 2006 is veroordeelde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van veertig uren subsidiair twintig dagen jeugddetentie, waarvan twintig uren subsidiair tien dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 29 juni 2006. De proeftijd is ingegaan op 14 juli 2006. De officier van justitie vordert d.d. 16 april 2008 dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde werkstraf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis bevel was gegeven, dat deze voorwaardelijk niet zou worden tenuitvoergelegd, om reden, dat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verlenging van de proeftijd.
Nu gebleken is, dat voormelde proeftijd nog niet is verstreken zal het hof, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, voormelde proeftijd verlengen met een termijn van één jaar.
ten aanzien van parketnummer 07/614585-06
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 februari 2007 is veroordeelde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twee weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 23 februari 2007. De proeftijd is ingegaan op 10 maart 2007. De officier van justitie vordert d.d. 16 april 2008 dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde straf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis bevel was gegeven, dat deze voorwaardelijk niet zou worden tenuitvoergelegd, om reden, dat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Nu gebleken is dat veroordeelde het hiervoor bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, zal het hof de tenuitvoerlegging gelasten van twee weken jeugddetentie.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 45, 47, 77h, 77i, 77n , 77s, 77v, 77cc, 77dd, 77ee, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
legt aan veroordeelde tevens de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op;
adviseert dat de maatregel ten uitvoer wordt gelegd in Jeugdinrichting De Rentray te Lelystad;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 07/614683-05 van de werkstraf, de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 29 juni 2006;
verlengt de bij dit vonnis gestelde proeftijd met een jaar;
gelast de tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 07/614585-06 aan veroordeelde bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 23 februari 2007 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
jeugddetentie voor de duur van twee weken;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend driehonderdnegenentachtig euro en achtenzestig cent met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt
- tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend driehonderdnegenentachtig euro en achtenzestig cent ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zevenentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. K. Lahuis en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. A. Meester als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.