ECLI:NL:GHARN:2009:BH1614

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001617-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden tijdens ontzegging van de rijbevoegdheid en met ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 2 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was eerder veroordeeld voor het besturen van een motorrijtuig terwijl hem de bevoegdheid daartoe was ontzegd en terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De politierechter had de verdachte een werkstraf van 80 uren en een voorwaardelijke geldboete van € 650,- opgelegd. De verdachte heeft tijdig hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 januari 2009 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke geldboete van € 650,-. Tevens werd gevorderd dat de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken zou worden gelast, maar omgezet in een taakstraf van 28 uren.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld. Het hof achtte bewezen dat de verdachte op 19 september 2006 in de gemeente [gemeente] een motorrijtuig heeft bestuurd terwijl hem de bevoegdheid daartoe was ontzegd en zonder geldig rijbewijs. De verdachte heeft hiermee de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en een rechterlijke uitspraak genegeerd. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn schuldsaneringstraject, en heeft de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend geacht. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke geldboete van € 650,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht.

Uitspraak

parketnummer: 24-001617-07
parketnummer eerste aanleg: 07-601121-06
Arrest van 2 februari 2009 van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 mei 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1962] [geboortegemeente],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen en heeft op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder
1 en 2 ten laste gelegde veroordeelt tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een geldboete van € 650,- subsidiair 13 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken en dat het hof deze straf omzet in een een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 september 2006 in de gemeente [gemeente] terwijl hij wist of
redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, het [straat], een motorrijtuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), heeft bestuurd;
2.
hij op of omstreeks 19 september 2006 in de gemeente [gemeente] terwijl hij wist of
redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B en/of categorie BE, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg,
het [straat], als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 september 2006 in de gemeente [gemeente], terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, het [straat], een motorrijtuig, bedrijfsauto (bestelauto), heeft bestuurd;
2.
hij op 19 september 2006 in de gemeente [gemeente] terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B en categorie BE, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, het [straat], als bestuurder een motorrijtuig, bedrijfsauto (bestelauto), van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
feit 1 -
overtreding van artikel 9 eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2 -
overtreding van artikel 9 tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 19 september 2006 schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen bij rechterlijke uitspraak was ontzegd en zonder dat hij een geldig rijbewijs had, aangezien zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte heeft met zijn handelen bewust een rechterlijke uitspraak met betrekking tot zijn rijbevoegdheid genegeerd en heeft het gezag van die rechterlijke uitspraak ondermijnd. De verdachte heeft tevens een tegen hem genomen administratiefrechtelijke maatregel genegeerd, welke maatregel in het leven is geroepen om de verkeersveiligheid te beschermen. Daarmee heeft de verdachte het belang van de verkeersveiligheid geschaad.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 november 2008, waaruit blijkt dat de verdachte reeds meermalen is veroordeeld ter zake van andersoortige delicten ingevolge de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij met name gelet op de omstandigheid dat de verdachte thans in een schuldsaneringstraject ingevolge de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen verkeert.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden en zal het hof die straf opleggen.
Zowel de duur van de op te leggen taakstraf als de hoogte van de op te leggen voorwaardelijke geldboete stroken met het oriëntatiepunt voor straftoemeting dat het hof hanteert in zaken van rijden tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid en zonder geldig rijbewijs.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 januari 2006 is de veroordeelde onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft op 22 maart 2007 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke straf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis het bevel was gegeven, dat deze straf voorwaardelijk niet zou worden ten uitvoer gelegd, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de thans aan de orde zijnde ten laste gelegde strafbare feiten.
Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal de vordering gewijzigd in die zin dat in plaats van een gevangenisstraf van twee weken een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen vervangende hechtenis aan de veroordeelde wordt opgelegd.
Nu gebleken is dat de veroordeelde de thans aan de orde zijnde bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, is het hof van oordeel dat in beginsel de tenuitvoerlegging kan worden gelast van voormelde vrijheidsstraf.
Gelet op de omstandigheid dat niet is gebleken dat de verdachte zich sinds de pleegdatum van de bewezen verklaarde feiten, 19 september 2006, opnieuw schuldig heeft gemaakt aan identieke strafbare feiten, zal het hof geen last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geven, maar in plaats daarvan het verrichten van een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, gelasten.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 22c (oud), 22d, 23 (oud),
24 (oud), 24c (oud), 57 (oud) en 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 (oud) en 176 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot:
- een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast;
- een geldboete van zeshonderdvijftig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van dertien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
beveelt dat de geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
gelast (in plaats van het geven van een last tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf die aan de veroordeelde voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zwolle-Lelystad van 30 januari 2006) een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van achtentwintig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van veertien dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S.H. Wachter, voorzitter, mr. K.J. van Dijk en
mr. J.P. van Stempvoort, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier.
Mrs. Van Dijk en Van Stempvoort zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.