Arrest van 2 februari 2009 van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 november 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 48 uren, subsidiair 24 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 17 maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 juli 2007 te [plaats], gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1240 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 juli 2007 te [plaats], gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1240 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Het hof heeft bij het bepalen van de in hoger beroep op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden op de openbare weg in een motorrijtuig na het gebruik van alcoholhoudende drank. Het ademalcoholgehalte van de verdachte was op dat moment beduidend hoger dan de toegestane 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, te weten 1240 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Door het plegen van dit feit heeft de verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Voorts blijkt uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 november 2008 dat de verdachte eerder (op 1 maart 1993, op 5 juli 2004 en op
21 november 2007) is veroordeeld ter zake van rijden onder invloed.
Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Het rijbewijs van de verdachte is ongeldig verklaard door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR). De verdachte, die normaliter werkzaam is als kraanmachinist voor het bedrijf dat hij samen met zijn broers heeft, heeft binnen dat bedrijf sindsdien aangepaste werkzaamheden verricht.
De door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf en onvoorwaardelijke werkstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid doen in het geval van de verdachte recht aan de ernst van het bewezen verklaarde feit en de mate van recidive.
Het hof zal uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door de verdachte begane strafbare feit de verdachte veroordelen conform de eis van de advocaat-generaal.
Zowel de duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf als de duur van de onvoorwaardelijke werkstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid stroken met het landelijke oriëntatiepunt voor straftoemeting dat het hof hanteert in zaken van rijden onder invloed, als het gaat om het bij de verdachte geconstateerde alcoholgehalte, in combinatie met zijn recidive.
De raadsman van de verdachte heeft in het kader van het door hem gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het hof oplegging van een andere strafmodaliteit aangewezen acht.
Het hof ziet in de cumulatie van de ontzegging van de rijbevoegdheid, voortvloeiende uit het arrest van het hof van 21 november 2007 - waarbij een ontzegging van in totaal 19 maanden is opgelegd - en uit het arrest van heden - waarbij een ontzegging van 17 maanden zal worden opgelegd -, bezien in combinatie met de omstandigheid dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard door het CBR, geen zodanige bijzondere omstandigheid. Die cumulatie is louter het gevolg van het verwijtbare handelen van de verdachte. Voor dat handelen dient de verdachte thans de volle verantwoordelijkheid en consequenties te dragen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c (oud), 22d en 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 , 176 en 179 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994.
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken;
beveelt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van achtenveertig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van vierentwintig dagen zal worden toegepast;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zeventien maanden.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S.H. Wachter, voorzitter, mr. K.J. van Dijk en
mr. J.P. van Stempvoort, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier.
Mrs. Van Dijk en Van Stempvoort zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.