ECLI:NL:GHARN:2009:262

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
200.031.461
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verval van instantie in hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem, betreft het een arrest na verwijzing van de Hoge Raad. De zaak is gestart met een appeldagvaarding op 17 juli 2001 door de besloten vennootschap B.T.L. Lease B.V. (hierna: BTL), die in hoger beroep is gegaan tegen de erfgenamen van een overleden persoon. De Hoge Raad heeft eerder, op 18 november 2005, de arresten van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem voor verdere behandeling.

De erfgenamen hebben op 25 februari 2009 aan BTL aangezegd dat er sinds het arrest van de Hoge Raad meer dan drie jaar zijn verstreken zonder enige proceshandeling. Zij hebben verzocht om de vervallenverklaring van de instantie, omdat BTL niet is verschenen op de rol van 28 april 2009. Het hof heeft vervolgens de vordering tot verval van instantie in behandeling genomen.

In de motivering van de beslissing heeft het hof vastgesteld dat er sinds het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2005 gedurende drie jaar geen proceshandeling is verricht. Het hof heeft daarbij het oude procesrecht toegepast, zoals dat gold op de datum van dagvaarding. Aangezien BTL geen beroep heeft gedaan op verlenging van de termijn, heeft het hof de vordering tot verval van instantie toegewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

sector civiel recht
zaaknummer: 200.031.461
arrest na verwijzing van de eerste civiele kamer van 23 juni 2009
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.T.L. Lease B.V.,
gevestigd te Veghel,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
na oproeping na verwijzing niet verschenen,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [plaatsnaam] ,
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [plaatsnaam] ,
3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [plaatsnaam] ,
allen in hun hoedanigheid van erfgenaam van
[persoon 1],
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. R. Raaijmakers.

1.Het verloop van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding tot 18 november 2005 verwijst het hof naar het door de Hoge Raad der Nederlanden op die datum in deze zaak tussen principaal appellante (hierna te noemen: ‘BTL’) als eiseres tot cassatie en principaal geïntimeerden (hierna te noemen: ‘ [geïntimeerden] ’) als verweerders in cassatie uitgesproken arrest; van dat arrest is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
1.2
De Hoge Raad heeft in genoemd arrest van 18 november 2005 de in deze zaak
gewezen arresten van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 22 april 2003 en 24 februari 2004 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof, zulks met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in cassatie.
1.3
Bij exploot van 25 februari 2009 hebben [geïntimeerden] aan BTL aangezegd dat
sedert het arrest van de Hoge Raad van 23 december 2005 meer dan drie jaren zijn verstreken zonder dat enige proceshandeling is verricht en dat [geïntimeerden] onder deze omstandigheden recht en belang hebben te vorderen de vervallenverklaring van de instantie. [geïntimeerden] hebben bij dit exploot BTL opgeroepen te verschijnen op de rol van 28 april 2009 teneinde te horen vorderen de vervallenverklaring van de instantie, aangevangen bij dagvaarding van 17 juli 2001, met veroordeling van BTL in de proceskosten.
1.4
BTL is op de rol van 28 april 2009 niet verschenen. [geïntimeerden] hebben op
deze rol verval van instantie gevorderd.
1.5
Vervolgens hebben [geïntimeerden] een kopie van hun procesdossier overgelegd
voor beslissing op de vordering tot verval van instantie en heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing

2.1
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 november 2007 (LJN: BA 7558) bevestigd dat
op een vóór 1 januari 2002 bij een instantie aanhangige zaak het oude procesrecht van toepassing blijft totdat die instantie is afgelopen met een eindvonnis of eindarrest, ook als die instantie is onderbroken door cassatie en verwijzing door de Hoge Raad.
Op de door [geïntimeerden] ingestelde vordering tot verval van instantie zullen daarom worden toegepast de artikelen 279 tot en met 284 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zoals dit gold op 17 juli 2001, de dag waarop BTL is gedagvaard om te verschijnen voor het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
2.2
Nu in deze zaak sinds het door de Hoge Raad gewezen arrest van 18 november 2005
gedurende drie jaar geen proceshandeling is verricht en niet is gebleken dat BTL een beroep kan doen op verlenging van de termijn met zes maanden (overeenkomstig het bepaalde in artikel 279, tweede lid, Rv (oud)), zal het hof de vordering tot verval van instantie toewijzen.
2.3
Op grond van het bepaalde in artikel 282, tweede lid, Rv (oud) zullen de proceskosten
in hoger beroep tussen de partijen worden gecompenseerd in de hierna te melden zin.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep na verwijzing:
verklaart in de onderhavige zaak vervallen de instantie in hoger beroep, aangevangen met de appeldagvaarding van 17 juli 2001,
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen de partijen, in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, A.M.C. Groen en
S.B. Boorsma, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2009.