Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 3],
Gerechtshof Arnhem
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem, betreft het een arrest na verwijzing van de Hoge Raad. De zaak is gestart met een appeldagvaarding op 17 juli 2001 door de besloten vennootschap B.T.L. Lease B.V. (hierna: BTL), die in hoger beroep is gegaan tegen de erfgenamen van een overleden persoon. De Hoge Raad heeft eerder, op 18 november 2005, de arresten van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem voor verdere behandeling.
De erfgenamen hebben op 25 februari 2009 aan BTL aangezegd dat er sinds het arrest van de Hoge Raad meer dan drie jaar zijn verstreken zonder enige proceshandeling. Zij hebben verzocht om de vervallenverklaring van de instantie, omdat BTL niet is verschenen op de rol van 28 april 2009. Het hof heeft vervolgens de vordering tot verval van instantie in behandeling genomen.
In de motivering van de beslissing heeft het hof vastgesteld dat er sinds het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2005 gedurende drie jaar geen proceshandeling is verricht. Het hof heeft daarbij het oude procesrecht toegepast, zoals dat gold op de datum van dagvaarding. Aangezien BTL geen beroep heeft gedaan op verlenging van de termijn, heeft het hof de vordering tot verval van instantie toegewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt.