ECLI:NL:GHARN:2008:BH4365

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.007.051
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakomen van de informatieverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 17 juli 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante. De rechtbank Almelo had op 13 mei 2008 besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat appellante een nieuwe bovenmatige schuld had laten ontstaan bij Cogas en tekort was geschoten in haar informatieplicht jegens de bewindvoerder. Appellante betwistte deze claims en stelde dat zij haar verplichtingen wel degelijk was nagekomen. Ze voerde aan dat de schuld aan Cogas niet bovenmatig was en dat zij de bewindvoerder tijdig had geïnformeerd over de erfenis van haar zoon en het inkomen van haar jongste zoon. Het hof oordeelde echter dat appellante haar informatieverplichting niet naar behoren was nagekomen. Ze had de bewindvoerder niet tijdig op de hoogte gesteld van het inkomen van haar jongste zoon en had bovendien haar vaste telefoonaansluiting zonder vooraankondiging afgesloten, waardoor ze voor de bewindvoerder onbereikbaar was. Het hof concludeerde dat de schuldsaneringsregeling terecht tussentijds was beëindigd, omdat appellante niet had aangetoond dat er omstandigheden waren die een voortzetting van de regeling rechtvaardigden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.007.051
arrest van de eerste civiele kamer van 17 juli 2008
inzake
[appellante],
wonende te Woonplaats,
appellante,
procureur: mr. F.J. Boom.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 9 mei 2006 is ten aanzien van appellante (hierna te noemen: [appellante]) de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. M.M. Lorist en tot bewindvoerder mr. J.W.E.M. Engels-Jansen.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 13 mei 2008 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd. In het faillissement, waarin [appellant] van rechtswege zal komen te verkeren met ingang van de datum dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, is tot rechter-commissaris benoemd mr. M.M. Lorist en tot curator mr. J.E.W.M. Engels-Jansen.
1.3 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 21 mei 2008 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 13 mei 2008 en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat de schuldsaneringsregeling zal worden gecontinueerd.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de brief met bijlagen van 25 juni 2008 van de procureur, alsmede van de brief met bijlagen van 7 juli 2008 van de bewindvoerder.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. M.S. de Waard, advocaat te Almelo. Voorts zijn verschenen een vriendin van [appellante], met haar dochter. De bewindvoerder is, vergezeld door een kantoorgenoot, eveneens verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds beëindigd, omdat [appellante], kort gezegd, enerzijds een nieuwe bovenmatige schuld aan Cogas heeft laten ontstaan van € 1.494,33, die zij naar verwachting binnen de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling uit het vrij te laten bedrag niet meer zal kunnen inlopen, en anderzijds omdat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar inlichtingenplicht. Zo heeft [appellant] de bewindvoerder niet op de hoogte gesteld van de afkoop van het op haar naam gestelde ABC-spaarplan en heeft zij de bewindvoerder onvoldoende op de hoogte gehouden van de inkomenspositie van haar jongste zoon.
3.2 [appellante] kan zich met dit oordeel van de rechtbank niet verenigen en betwist in de eerste plaats dat zij een nieuwe bovenmatige schuld bij Cogas heeft laten ontstaan. Zij stelt daartoe dat zij maandelijks de verschuldigde voorschotbedragen aan Cogas heeft voldaan. [appellante] verwijst naar de overgelegde “PRS Mutaties” van de Stadsbank Oost Nederland, waaruit blijkt dat sedert 25 januari 2007 maandelijks substantiële voorschotbedragen zijn overgemaakt naar N.V. Cogas Energie. Cogas is thans doende uit te zoeken waaruit de schuld bestaat en hoe deze is kunnen ontstaan. Het vermoeden bestaat dat Cogas (ten onrechte) de maandtermijnen heeft afgeboekt op de oude schuld van vóór de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Daar komt bij dat Cogas de aanvankelijk door haar opgevoerde schuld van
€ 2.249,08 zonder enige toelichting naar beneden heeft bijgesteld tot een bedrag van € 1.494,33. Volgens een medewerker worden verrichte betalingen niet altijd terstond verwerkt maar gaat daar enige tijd overheen. [appellante] is op grond van het voorgaande van mening dat van een bovenmatige nieuwe schuld bij Cogas geen sprake kan zijn.
[appellante] betwist voorts dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar inlichtingen-plicht jegens de bewindvoerder. Daartoe stelt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de bewindvoerder niet heeft bericht over de erfenis van haar jongste - en destijds minderjarige - zoon en diens inkomen. Zij verwijst hiertoe naar de brief van de notaris van 29 april 2008 met als bijlage de verklaring van erfrecht. Het ging hier om een erfenis van € 250,-. Om de afwikkeling te vereenvoudigen en ter besparing van kosten heeft [appellante] de erfenis destijds voor haar zoon beneficiair aanvaard. Zou [appellante] niet hebben ondertekend dan zou het erfdeel grotendeels aan kosten zijn opgegaan. Het geld is vervolgens rechtstreeks naar haar zoon overgemaakt. Omdat het geld niet aan haar (en dus aan de boedel) toekwam, meende [appellant] dat ze hiervan de bewindvoerder niet op de hoogte hoefde te stellen. Van benadeling van schuldeisers kon immers geen sprake zijn. [appellante] betwist voorts dat zij de bewindvoerder niet heeft ingelicht over het inkomen dat haar zoon verwierf door het volgen van een BBL-opleiding. Zij heeft hierover diverse malen gebeld met de bewindvoerder. Dat het vrij te laten bedrag hierop niet is aangepast kan haar niet worden verweten.
[appellante] stelt tot slot dat de rechtbank haar ten onrechte heeft verweten dat zij de bewindvoerder niet heeft ingelicht over de afkoop van het ABC-spaarplan. Zij stelt daartoe dat zij voor haar oudste zoon in het verleden een spaarplan heeft afgesloten, waarvoor hij in 2003 voor het laatst een storting had gedaan. [appellant] zelf heeft nimmer geld van haarzelf naar dit spaarplan overgeschreven en zij is evenmin begunstigde van dit spaartegoed. Omdat [appellant] destijds haar handtekening heeft geplaatst om deze spaarrekening af te sluiten, moest zij bij de afkoop van dit spaarplan eveneens een handtekening plaatsen. Omdat zij geen begunstigde van het spaarplan was, achtte [appellant] het niet noodzakelijk de bewindvoerder van een en ander op de hoogte te stellen. Van benadeling van haar schuldeisers is evenmin sprake.
[appellante] is dan ook van mening dat zij zich gedurende de schuldsaneringsregeling goed aan haar inlichtingenplicht heeft gehouden en dat er geen enkele reden is om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen op de door de rechtbank gebezigde gronden.
3.3 De bewindvoerder heeft in hoger beroep aangevoerd dat [appellante], gelet op de eerder met haar gemaakte afspraken over het te betalen kostgeld door de oudste inwonende zoon, op geacht moet worden op de hoogte te zijn van het feit dat het inkomen van haar jongste zoon eveneens van invloed zou zijn op de hoogte van het vrij te laten bedrag en dat deze zoon een deel van zijn inkomen, dat - zoals ter zitting is gebleken - 700 à 800 euro per maand bedroeg, als kostgeld aan zijn moeder diende af te dragen. Daarnaast heeft [appellant] gedurende een aantal maanden, ondanks een daartoe gemaakte afspraak, de post niet afgehaald bij de bewindvoerder en was zij, doordat zij haar vaste telefoonaansluiting zonder vooraankondiging had opgezegd, op een gegeven moment voor de bewindvoerder niet meer telefonisch bereikbaar. De bewindvoerder stelt dat zij pas eind 2007/begin 2008 kennis heeft gekregen van het feit dat de jongste zoon - vanaf september 2007 - een substantieel inkomen geniet. De bewindvoerder stelt tot slot dat zij eerst ter zitting van het hof heeft kennisgenomen van het feit dat de dochter met haar opleiding is gestopt en thans overspannen thuis zit, waardoor er mogelijk nog een schuld ter zake van de studiefinanciering is ontstaan bij de IB Groep.
Desgevraagd heeft de bewindvoerder verklaard dat het boedelsaldo momenteel ongeveer € 4.500,- bedraagt, zonder dat hierbij rekening is gehouden met de boedelafdracht die [appellant] nog moet doen als rekening wordt gehouden met het door de jongste zoon vanaf september 2007 te betalen kostgeld. Een en ander is door [appellant] niet weersproken.
3.4 Het hof is van oordeel dat in hoger beroep is komen vast te staan dat [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting jegens de bewindvoerder niet naar behoren is nagekomen, nu zij de bewindvoerder niet (tijdig) op eigen initiatief in kennis heeft gesteld van het inkomen van haar jongste zoon en zij tevens - ondanks een daartoe met de bewindvoerder gemaakte schriftelijke afspraak - een tijd lang de post niet heeft opgehaald bij de bewindvoerder en bovendien zonder vooraankondiging haar vaste telefoonaansluiting heeft laten afsluiten, waardoor zij enige tijd voor de voor de bewindvoerder onbereikbaar is geweest. Naar het oordeel van het hof dient de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] reeds op deze grond tussentijds te worden beëindigd, waardoor de overige aangevoerde gronden en omstandigheden onbesproken kunnen blijven. Het hof heeft bij zijn beslissing in aanmerking genomen dat [appellante] wist, althans op grond van haar eerdere ervaringen met het inkomen van haar oudste inwonende zoon en de daaruit voortvloeiende verplichting om kostgeld te betalen, behoorde te weten dat het inkomen van haar jongste zoon eveneens van invloed zou zijn op de door de bewindvoerder uit te voeren berekening van het vrij te laten bedrag.
3.5 De in hoger beroep aangevoerde gronden treffen mitsdien geen doel. Van omstandigheden op grond waarvan de schuldsaneringsregeling zou moeten voortduren is onvoldoende gebleken. De omstandigheid dat [appellant] bij beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement zal komen te verkeren, is voor het hof evenmin reden om anders te oordelen. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 13 mei 2008.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.R. van der Weij, A. Smeeïng-van Hees en E.B. Knottnerus, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. A. Smeeïng-van Hees en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2008.