ECLI:NL:GHARN:2008:BH3114

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.003.185
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip 'agrarische waarde' in pachtovereenkomst en de beoordeling van grieven in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om de uitleg van het begrip 'agrarische waarde' in een pachtovereenkomst. De appellanten, verpachters, waren in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de pachtkamer van de rechtbank Breda. Het hof had in een tussenarrest van 13 mei 2008 al een voorlopig oordeel gegeven, waar de verpachters nu op terugkwamen. Het hof stelde vast dat de argumenten van de verpachters in hun akte geen aanleiding gaven om het eerdere oordeel te herzien. De verpachters hadden geen inhoudelijke reactie gegeven op de overwegingen van het hof in het tussenarrest, en het hof vond het onbegrijpelijk dat zij suggereerden dat het hof enkel op de stelling van de pachter afging zonder objectieve maatstaven in acht te nemen.

Daarnaast werd door de verpachters een beroep gedaan op uitlatingen van een derde partij, maar het hof oordeelde dat hieraan voorbij moest worden gegaan omdat er geen bewijs was geleverd. Het hof verwierp ook het standpunt van de verpachters dat de pachtovereenkomst van 29 december 1969 als de laatste wil van hun ouders moest worden beschouwd, en dat de uitlegmaatstaf van artikel 4:46 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zou zijn. Het hof verduidelijkte dat de pachtovereenkomst niet onder de definitie van 'uiterste wilsbeschikking' viel en dat de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën wel degelijk relevant was.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat alle grieven van de verpachters faalden en dat het bestreden vonnis diende te worden bekrachtigd. De verpachters werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, en het hof verklaarde de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest werd uitgesproken op 11 november 2008.

Uitspraak

11 november 2008
pachtkamer
zaaknummer 104.003.185
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
1. [appellante sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. A.A. Voets,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.J. Boom.
1 Het verloop van het geding
1.1 Voor het verloop van het geding tot aan het arrest van 13 mei 2008 (hierna: het tussenarrest) verwijst het hof naar dat arrest.
1.2 Vervolgens hebben partijen het debat voortgezet, eerst verpachters bij akte en vervolgens pachter bij antwoordakte.
1.3 Ten slotte hebben partijen andermaal de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
2 Voortgezette beoordeling van het geschil in hoger beroep
2.1 Bij het tussenarrest heeft het hof verpachters in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de in rechtsoverweging 4.8 sub a bedoelde omstandigheid en het mede naar aanleiding van die omstandigheid voorshands gegeven oordeel.
2.2 Hetgeen verpachters bij hun akte aanvoeren, is voor het hof geen aanleiding om terug te komen op het zijn bij het tussenarrest voorshands gegeven oordeel. Het hof leest in de nadere stellingen van verpachters geen inhoudelijke reactie op hetgeen het hof in rechtsoverweging 4.8 sub a van het tussenarrest heeft aangenomen, namelijk dat de notaris van de inhoud van de daar bedoelde resolutie hoogstwaarschijnlijk op de hoogte was en evenmin op hetgeen het hof vervolgens sub b-f heeft overwogen. Het hof beschouwt het in dit verband als onbegrijpelijk dat verpachters onder 7 van hun akte suggereren dat het hof zonder meer afgaat op de stelling van pachter dat de notaris bij het redigeren van de akte rekening heeft gehouden met de resolutie van de staatssecretaris. Het hof heeft zich immers juist beroepen op argumenten die passen in een uitleg naar objectieve maatstaven van bedoelde akte.
2.3 Voor zover verpachters zich beroepen op uitlatingen van [naam}, geldt dat daaraan reeds daarom voorbij moet worden gegaan, omdat verpachters daarvan geen bewijs hebben aangeboden.
2.4 Anders dan verpachters aanvoeren kan uit de enkele omstandigheid dat pachter met [naam} de in het tussenarrest onder 3.7 bedoelde overeenkomst is aangegaan, niet worden afgeleid dat aan het begrip agrarische waarde de door hen voorgestane uitleg moet worden gegeven en/of dat het door het hof voorshands gegeven oordeel onjuist is.
2.5 Verpachters hebben zich er nog op beroepen dat de pachtovereenkomst van 29 december 1969 wat betreft het gepachte moet worden beschouwd als de laatste wil van hun ouders en stellen zich op het standpunt dat in verband daarmee de uitlegmaatstaf van artikel 4:46 Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Ook in zoverre moet hun standpunt worden verworpen. In de eerste plaats zien verpachters er ten onrechte aan voorbij dat het begrip “uiterste wilsbeschikking”, zoals dat in artikel 4:46 Burgerlijk Wetboek voorkomt, in artikel 4:42 van hetzelfde wetboek wordt gedefinieerd als een eenzijdige rechtshandeling, zodat de pachtovereenkomst niet onder die definitie valt. In de tweede plaats is – uitgaande van de uitlegmaatstaf van genoemd artikel 4:46 – niet begrijpelijk hoe de regel dat daden en verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil in beginsel buiten beschouwing blijven, mee zou kunnen brengen dat een resolutie van de Staatssecretaris van Financiën geen rol zou kunnen spelen.
2.6 Voor het overige wijst het hof naar de in het tussenarrest gegeven motivering.
2.7 De slotsom is dat de grieven alle falen, zodat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Het hof zal verpachters, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Conform hetgeen pachter heeft gevraagd, zal het hof de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Daarmee geeft het hof geen oordeel over de vatbaarheid van dit arrest voor cassatie in verband met het vervallen van artikel 134 Pachtwet per 1 september 2007 en de inwerkingtreding van onder meer artikel 1019q Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met ingang van dezelfde datum.
3 Beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de pachtkamer van de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda, van 2 november 2005, 1 maart 2006, 26 april 2006 en 13 december 2006;
veroordeelt verpachters in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van pachter begroot op
€ 3.262,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 248,— voor griffierecht en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, M.M. Olthof en J.K.B. van Daalen en de deskundige leden mr. ing. J.A. Jansens van Gellicum en ir. H. Duenk, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2008.