ECLI:NL:GHARN:2008:BH3114
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Uitleg van het begrip 'agrarische waarde' in pachtovereenkomst en de beoordeling van grieven in hoger beroep
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om de uitleg van het begrip 'agrarische waarde' in een pachtovereenkomst. De appellanten, verpachters, waren in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de pachtkamer van de rechtbank Breda. Het hof had in een tussenarrest van 13 mei 2008 al een voorlopig oordeel gegeven, waar de verpachters nu op terugkwamen. Het hof stelde vast dat de argumenten van de verpachters in hun akte geen aanleiding gaven om het eerdere oordeel te herzien. De verpachters hadden geen inhoudelijke reactie gegeven op de overwegingen van het hof in het tussenarrest, en het hof vond het onbegrijpelijk dat zij suggereerden dat het hof enkel op de stelling van de pachter afging zonder objectieve maatstaven in acht te nemen.
Daarnaast werd door de verpachters een beroep gedaan op uitlatingen van een derde partij, maar het hof oordeelde dat hieraan voorbij moest worden gegaan omdat er geen bewijs was geleverd. Het hof verwierp ook het standpunt van de verpachters dat de pachtovereenkomst van 29 december 1969 als de laatste wil van hun ouders moest worden beschouwd, en dat de uitlegmaatstaf van artikel 4:46 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zou zijn. Het hof verduidelijkte dat de pachtovereenkomst niet onder de definitie van 'uiterste wilsbeschikking' viel en dat de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën wel degelijk relevant was.
Uiteindelijk concludeerde het hof dat alle grieven van de verpachters faalden en dat het bestreden vonnis diende te worden bekrachtigd. De verpachters werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, en het hof verklaarde de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest werd uitgesproken op 11 november 2008.