GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
arrest van de eerste civiele kamer van 21 oktober 2008
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Doeland Lemelerveld B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Doeland Te Kiefte Holding B.V.,
beide gevestigd te Lemelerveld, gemeente Dalfsen,
appellanten,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. P.A.C. de Vries,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
eiser in het incident,
advocaat: mr. R. de Lange.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor het verloop van het geding verwijst het hof naar zijn tussenarresten van 20 december 2005 en 28 maart 2006, alsmede naar het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2007 (NJ 2008, 10). In dat arrest heeft de Hoge Raad voornoemd arrest van 28 maart 2006 vernietigd, en de zaak verwezen naar het hof.
1.2 Bij exploot van 24 januari 2008 hebben appellanten (hierna afzonderlijk te noemen: Doeland Lemelerveld respectievelijk Doeland Te Kiefte Holding) geïntimeerde (hierna te noemen: [geïntimeerde]) opgeroepen om voort te procederen voor dit hof. Daarbij hebben zij aangekondigd dat zij zullen concluderen dat het hof op de gronden als aangevoerd in de memorie van grieven het bestreden vonnis zal vernietigen en, alsnog recht doende, [geïntimeerde] zal veroordelen om aan Doeland Lemelerveld te betalen het bedrag van € 11.644,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2001, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
1.3 Bij memorie van eis na verwijzing hebben Doeland Lemelerveld en Doeland Te Kiefte Holding een nadere toelichting op hun stellingen gegeven, producties in het geding gebracht en geconcludeerd overeenkomstig voornoemd exploot.
1.4 Bij memorie van antwoord na verwijzing in het incident heeft [geïntimeerde] een productie in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met inachtneming van voornoemd arrest van de Hoge Raad, Doeland Lemelerveld en Doeland Te Kiefte Holding niet-ontvankelijk zal verklaren in hun beroep, althans, subsidiair voor het geval het hof Doeland Lemelerveld en Doeland Te Kiefte Holding ontvankelijk acht, tussentijds cassatieberoep zal toestaan en zal bepalen dat wordt voortgeprocedeerd in de staat waarin de procedure zich voor 28 maart 2006 bevond, kosten rechtens.
1.5 Ten slotte hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De ontvankelijkheid van appellanten in het hoger beroep
2.1 Bij akte d.d. 17 januari 2006, tevens strekkende tot rectificatie, heeft appellante aangegeven dat bij vergissing haar naam in de appeldagvaarding is aangeduid als Doeland Te Kiefte Holding in plaats van Doeland Lemelerveld. In zijn arrest van 14 december 2007 heeft de Hoge Raad de daar op 28 maart 2006 gevolgde niet-ontvankelijkverklaring van het hof vernietigd, en geoordeeld dat de vraag wie als eisende partij optreedt, uitleg vergt van het exploot waarmee de instantie is ingeleid, op welke uitleg de artikelen 3:33 en 3:35 BW overeenkomstig van toepassing zijn. Voorts heeft de Hoge Raad geoordeeld dat rectificatie van een aanvankelijk onjuiste partij-aanduiding een aanvaardbaar middel is tot herstel van een gemaakte vergissing wanneer het onder de gegeven omstandigheden voor de wederpartij kenbaar was dat van een vergissing sprake was, die wederpartij door de vergissing en de rectificatie daarvan niet is benadeeld of in haar verdediging geschaad, en de rectificatie tijdig heeft plaatsgevonden.
2.2 Uitgaande van dit beoordelingskader, dient in de eerste plaats te worden beoordeeld of sprake is van een vergissing, hetgeen is gesteld maar door [geïntimeerde] wordt betwist. Het hof passeert die betwisting, nu het vermelden van een andere naam dan de naam van de vennootschap die partij was in eerste aanleg (Doeland Lemelerveld) zich in het voorliggende geval redelijkerwijs niet anders laat verklaren, en [geïntimeerde] voor een dergelijke andersluidende verklaring ook geen zinvolle aanknopingspunten heeft gegeven. Uit het appelexploot en de daaropvolgende stukken blijkt overduidelijk dat de bedoeling daarvan was het instellen van hoger beroep tegen het – tussen Doeland Lemelerveld en [geïntimeerde] – gewezen vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 2 maart 2005, terwijl uit de incidentele conclusie van eis strekkende tot voeging onder nr. 1 blijkt dat [geïntimeerde] deze bedoeling ook als zodanig heeft begrepen. De evidente hoofdregel dat slechts procespartijen kunnen appelleren van een tussen hen gewezen vonnis, gecombineerd met het gegeven dat zich geen van de mogelijke uitzonderingen op die hoofdregel voordeed en [geïntimeerde] ook niet gemotiveerd gesteld heeft dat zij meende dat zich wel een dergelijke uitzondering voordeed, brengen mee dat het voor [geïntimeerde] duidelijk was dat Doeland Lemelerveld wenste te appelleren van dat vonnis, zodat zij uit de andersluidende aanduiding van appellante in het exploot kon afleiden dat sprake was van een vergissing. Ook de verwantschap tussen de namen Doeland Lemelerveld en Doeland Te Kiefte Holding brengt mee dat in de eerste plaats de kans op een vergissing ontstaat en in de tweede plaats derden kunnen bedenken dat sprake kan zijn van een naamsverwisseling indien zij – zoals in het voorliggende geval – worden geconfronteerd met een naamsvermelding die afwijkt van wat zij verwachten.
2.3 Het voorgaande brengt ook mee dat de door Doeland Lemelerveld in de aanduiding van haar eigen naam gemaakte vergissing kenbaar was voor [geïntimeerde].
2.4 Noch uit de voorliggende omstandigheden, noch uit de stellingen van [geïntimeerde] is af te leiden dat hij door deze vergissing en de rectificatie daarvan is benadeeld of in zijn verdediging geschaad. Het enkele feit dat [geïntimeerde] meende (en thans nog meent) dat appellante niet-ontvankelijk is in haar beroep, zodat het vonnis van de rechtbank in kracht van gewijsde is gegaan, brengt niet mee dat een andersluidend oordeel van het hof als een dergelijke benadeling heeft te gelden. Dit nadeel vloeit immers niet voort uit de vergissing of de rectificatie daarvan, maar uit het – naar thans blijkt onjuiste – oordeel dat die kenbare vergissing zich niet leent voor rectificatie. Om diezelfde reden kan ook de stelling van [geïntimeerde] dat (rectificatie van) de naamsverwisseling in strijd is met de rechtszekerheid, niet aan die mogelijkheid tot rectificatie in de weg staan.
2.5 Gegeven het ontbreken van voornoemd nadeel, is het hof voorts van oordeel dat de rectificatie tijdig heeft plaatsgevonden. Aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat hij de naamsverwisseling heeft opgemerkt in zijn incidentele conclusie van eis strekkende tot voeging, en dat daarop niet bij de eerste gelegenheid adequaat is gereageerd met een verzoek tot rectificatie. Nu [geïntimeerde] nog niet inhoudelijk gereageerd heeft op de in dit hoger beroep geformuleerde grieven, terwijl hij hiervoor ook alle gelegenheid heeft gekregen zich naar aanleiding van de gewenste rectificatie uit te laten, leidt dit verzuim niet tot de conclusie dat rectificatie niet meer toelaatbaar is.
2.6 Het voorgaande impliceert dat Doeland Lemelerveld de onjuiste wijze waarop zij haar naam heeft aangeduid kan rectificeren, zodat het door haar ingestelde beroep ontvankelijk is. De consequentie van dit oordeel is dat de vennootschap Doeland Te Kiefte Holding noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep partij is (geweest) in deze zaak. Voor zover desondanks moet worden aangenomen dat (ook) Doeland Te Kiefte Holding ten processe is verschenen, is zij derhalve niet-ontvankelijk.
2.7 In het door [geïntimeerde] gestelde ziet het hof geen aanleiding om tussentijds cassatieberoep open te stellen.
3. De motivering van de beslissing in het incident
3.1 Bij incidentele conclusie van eis strekkende tot voeging heeft [geïntimeerde] gevorderd deze procedure te voegen met de zaken met rolnummers 104.000.849, 104.000.860, 104.000.880, 104.000.946 en 104.001.069 (oude nummers 2005-279, 2005-292, 2005-321, 2005-411 en 2005-573). Deze zaken verschillen echter in zoverre van het voorliggende geschil dat daarin hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem, waarin wel vergelijkbare feitelijke en juridische kwesties aan de orde komen, maar waarin geen sprake is van een identieke rechtsbetrekking. Ook van connexiteit en de wenselijkheid van voeging om redenen van doelmatigheid is onvoldoende gebleken. Daarbij speelt een rol dat voornoemde zaken zich in verschillende – van de voorliggende zaak afwijkende – processtadia bevinden. Voeging van deze zaken is derhalve niet opportuun, omdat dit naar verwachting slechts zal leiden tot (verdere) vertraging van de procedure.
3.2 De slotsom is dat het hof de gevorderde voeging zal afwijzen. De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het (eind)arrest in de hoofdzaak.
4. De procedure in de hoofdzaak
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol voor memorie van antwoord en iedere verdere beslissing aanhouden.
in de hoofdzaak in hoger beroep:
verstaat dat de aanduiding van appellante in dit hoger beroep is gerectificeerd in Doeland Lemelerveld;
verklaart Doeland Te Kiefte Holding niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
verwijst de zaak naar de rol van 2 december 2008 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde];
houdt verder iedere beslissing aan;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot daarover bij eindarrest in de hoofdzaak zal worden beslist.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, V. van den Brink en A.M.C. Groen, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2008.