Parketnummer: 21-000677-07
Uitspraak d.d.: 28 november 2008
VERSTEK
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Zutphen van 5 februari 2007 in de strafzaak tegen
de besloten vennootschap
[verdachte]
gevestigd te [plaats], [adres].
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van
14 november 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 27 mei 2006 in de gemeente [gemeente 1] en/of de [gemeente 2], (telkens) een vervoermiddel waarmee een of meer eenhoevigen werden vervoerd, niet na aankomst op de plaats van aflevering geheel heeft gelost
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Op 27 mei 2006 waren twee, voor aflevering op verschillende adressen bestemde, partijen kalveren op de voorwagen van een door een chauffeur van verdachte bestuurde vrachtauto met aanhanger van verdachte geladen. Een deel van de lading, een partij van 121 kalveren, is in [gemeente 2] gelost. Niet alle zich op dat moment in de voorwagen van de vrachtauto ondergebrachte kalveren zijn daar gelost. De voorwagen is toen niet geheel gereinigd. In plaats daarvan is de chauffeur met de in de voorwagen overgebleven kalveren doorgereden naar een ander adres. De vee-aanhangwagen was leeg en schoon. Deze was kennelijk gereinigd na een eerder vervoer van kalveren naar [gemeente 1].
De vraag is of het ten laste gelegde feit is begaan door verdachte, een rechtspersoon.
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2003 (NJ 2006, 328) kan een rechtspersoon als dader worden aangemerkt indien de strafbare gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid aan een rechtspersoon kan worden toegerekend hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de concrete omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging in casu, niet zonder meer worden gezegd dat de gedraging aan de verdachte kan worden toegerekend. De aanduiding van de concrete gedraging in de op artikel 37 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren geënte tenlastelegging - het niet geheel lossen op de plaats van aflevering - sluit niet anderen dan een rechtspersoon of de rechtspersoon ten behoeve waarvan het vervoer wordt gericht als normadressaat en dader uit.
Bij de vraag naar de toerekening is vervolgens een belangrijk oriëntatiepunt of een gedraging plaats vond of is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Weliswaar heeft de overtreding in dit geval plaatsgevonden bij de uitvoering van werkzaamheden van de chauffeur voor verdachte, maar deze enkele omstandigheid moet onvoldoende worden geacht om te concluderen dat de gedraging in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden of is verricht.
Vervolgens zou er ingevolge het arrest van 21 oktober 2003 sprake kunnen zijn van handelen in de sfeer van de rechtspersoon als zich "een of meer" van de volgende omstandigheden voordoen1:
1. het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
2. de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
3. de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
4. de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijk gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder dat aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Ad 1. Vast staat dat het niet geheel lossen op de plaats van aflevering een handelen of nalaten betreft door een werknemer van verdachte.
Daarmee is sprake van "een" omstandigheid. Het hof acht deze omstandigheid op zich echter onvoldoende om te kunnen spreken van handelen in de sfeer van verdachte als rechtspersoon.
Ad 2. Het niet geheel lossen op de plaats van aflevering past in zoverre in de normale bedrijfsvoering dat de gedraging is verricht in het kader van een door en ten behoeve van verdachte verricht vervoer door personeel en met materieel van verdachte. De gedraging past echter in zoverre niet in de normale bedrijfsvoering dat de chauffeur - anders dan binnen het bedrijf van verdachte te doen gebruikelijk en voorgeschreven is - de twee ladingen kalveren had moeten verdelen over oplegger en aanhangwagen maar dit ten onrechte heeft nagelaten.
Ad 3. Hiervoor geldt iets soortgelijks. Het niet geheel lossen op de plaats van aflevering heeft enerzijds plaatsgevonden in het kader van een economische activiteit van verdachte, maar anderzijds is de gedraging niet dienstig geweest in het bedrijf van verdachte omdat de vrachtwagen wel over een aanhangwagen beschikte en omdat de werknemer de regels niet correct heeft uitgevoerd. Het is eerder aannemelijk dat de werknemer van verdachte op zijn persoonlijk voordeel uit was, in die zin dat hij langs deze weg zich één reinigingsbeurt (namelijk van de aanhanger) bespaarde.
Ad 4. Weliswaar vermocht verdachte te beschikken of de onderhavige gedraging al dan niet plaatsvond, maar er kan niet worden gezegd dat zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijk gang van zaken door de rechtspersoon werd aanvaard of placht te worden aanvaard. Aannemelijk is geworden dat verdachte bij de planning ervoor gezorgd had dat de chauffeur niet alleen over een oplegger maar ook over een aanhangwagen beschikte zodat de chauffeur de twee ladingen kalveren kon verdelen. Voorts is aannemelijk geworden dat verdachte een gecertificeerde handleiding voor het personeel had waarin mede instructies voor de onderhavige situatie zijn opgenomen, dat nieuwe chauffeurs worden ingewerkt door een ervaren chauffeur, dat nieuwe chauffeurs instructie krijgen met betrekking tot de hygiënevoorschriften, dat er een aantal keren per jaar voorlichtingsvergaderingen zijn en dat een extra bijeenkomst wordt gehouden als er nieuwe regelingen zijn. Verder neemt het hof in aanmerking dat verdachte een vrij groot, ISO-gecertificeerd bedrijf (twintig vrachtwagens en twintig chauffeurs) heeft en dat op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister
d.d. 30 oktober 2008 slechts drie overtredingen worden vermeld die van andere aard zijn dan de aan verdachte ten laste gelegde overtreding2. Aan een en ander doet niet af dat de werknemer volgens het proces-verbaal van zijn verhoor heeft verklaard dat hij niet wist dat hij anders had moeten handelen. Het hof acht dit niet aannemelijk.
Daarmee is aannemelijk geworden dat verdachte de zorg heeft betracht die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Per saldo kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Voor het hof wegen de wijze waarop het bedrijf georganiseerd is om regelconform gedrag te bevorderen en de inspanningen die verdachte heeft verricht om overtredingen als de onderhavige te voorkomen en de overtreding in dit geval te voorkomen in deze afweging zwaar. Voor zover dat anders zou zijn en de gedraging wel zou moeten worden geacht in de sfeer van de rechtspersoon te hebben plaatsgevonden of te zijn verricht, staan de inspanningen van verdachte naar het oordeel van het hof in de weg aan het oordeel dat de gedraging redelijkerwijs aan verdachte kan of moet worden toegerekend dan wel leveren zij grond op voor de conclusie dat - anders dan het uitgangspunt is bij gedragingen in de sfeer van rechtspersoon - de gedraging niet aan verdachte is toe te rekenen.
Het hof acht geen omstandigheden van andere aard dan het plaatsvinden of verrichten "in de sfeer van de rechtspersoon" aanwezig die zouden moeten leiden tot het oordeel dat het feit redelijkerwijs aan verdachte als dader dient te worden toegerekend.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr H.W. Koksma en mr F.J.H. Rutgers van der Loeff, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr R. Kouw, griffier,
en op 28 november 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr F.J.H. Rutgers van der Loeff is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 Het hof heeft de criteria genummerd.
2 Het betreft drie transacties wegens overtreding van art. 2.5:1 lid 4 Arbeidstijdenbesluit vervoer op 26 september 2005, art. 5 lid 2 aanhef en onder a Besluit dierenvervoer op 20 oktober 2005, art. 31 Wet goederenvervoer over de weg op 6 maart 2007.