ECLI:NL:GHARN:2008:BG5457

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-004385-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door aanmerkelijke onoplettendheid van bestuurder op snelweg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 november 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen. De verdachte, een bestuurder van een motorrijtuig, was betrokken bij een verkeersongeval op de Rijksweg A50 op 6 mei 2007. Het hof oordeelde dat de verdachte zich zodanig onoplettend heeft gedragen dat dit heeft geleid tot een aanrijding met een andere auto, bestuurd door mevrouw [naam slachtoffer]. De verdachte had niet voortdurend de aandacht bij de weg en het verkeer gehouden, wat resulteerde in het overschrijden van de vluchtstrook en een botsing met de middenberm. Het hof concludeerde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend was geweest en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die deze onoplettendheid zouden kunnen verklaren of verontschuldigen. De verdediging voerde aan dat de verdachte in slaap was gevallen, maar het hof oordeelde dat dit de verwijtbaarheid niet verminderde. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een geldboete op van 900 euro, te vervangen door 18 dagen hechtenis bij gebreke van betaling. Tevens werd de verdachte de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden.

Uitspraak

Parketnummer: 21-004385-07
Uitspraak d.d.: 21 november 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 26 oktober 2007 in de strafzaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van
7 november 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr M. van Kan, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in eerste aanleg en in hoger beroep is gewijzigd, dat:
Primair
hij op of omstreeks 06 mei 2007 in de gemeente [plaats] als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (zijnde een personenauto),
daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A50, althans enige weg, zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden,
immers heeft hij, verdachte,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
niet voortdurend de aandacht aan de weg en/of aan het verkeer besteed en/of
zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle gehad en/of niet voortdurend
de handeling(en) verricht die van hem -verdachte- werden vereist en/of niet de
rijbaan gebruikt,
immers is hij, verdachte, tijdens het rijden in slaap gevallen, althans is
zijn, verdachtes, aandacht tijdens het rijden verslapt,waarbij hij,
verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig via de vluchtstrook in de
rechterberm terecht is gekomen en (vervolgens) (mede door een sterke
stuurcorrectie naar links), via de vluchtstrook en de rijbaan in de middenberm
en/of tegen de middenvangrail terecht is gekomen en (vervolgens) tot stilstand
is gekomen op de – gezien zijn rijrichting – rechterrijstrook,
waarbij en/of waardoor een botsing en/of aanrijding heeft plaatsgevonden
tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en/of op het door hem,
verdachte, op de rijbaan achtergelaten voertuig en de door mevrouw [naam slachtoffer]
bestuurde personenauto die op voornoemde rechterrijstrook reed,
waardoor mevrouw [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten nekklachten en/of rugklachten en/of letsel aan het borstbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair
hij op of omstreeks 06 mei 2007 in de gemeente [plaats] als bestuurder van een
voertuig (personenauto),daarmee heeft gereden op de weg, de Rijksweg A50,
althans enige weg,
waarbij hij, verdachte,
niet voortdurend de aandacht aan de weg en/of aan het verkeer besteed en/of
zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle gehad en/of niet voortdurend
de handeling(en) heeft verricht die van hem -verdachte- werden vereist en/of niet de
rijbaan gebruikt,
immers is hij, verdachte, tijdens het rijden in slaap gevallen, althans is
zijn, verdachtes, aandacht tijdens het rijden verslapt, waarbij hij,
verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig via de vluchtstrook in de
rechterberm terecht is gekomen en (vervolgens) (mede door een sterke
stuurcorrectie naar links), via de vluchtstrook en de rijbaan in de middenberm
en/of tegen de middenvangrail terecht is gekomen en (vervolgens) tot stilstand
is gekomen op de – gezien zijn rijrichting – rechterrijstrook,
waarbij en/of waardoor een botsing en/of aanrijding heeft plaatsgevonden
tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en/of het door hem, verdachte, op de rijbaan achtergelaten voertuig en de door mevrouw [naam slachtoffer]
bestuurde personenauto die op voornoemde rechterrijstrook reed,
waarbij mevrouw [naam slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of schade heeft geleden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
De eerste vraag die het hof heeft te beantwoorden is of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Aan verdachte worden volgens de tenlastelegging de navolgende gevaarzettende gedragingen verweten:
-niet voortdurend de aandacht aan de weg en/of het verkeer besteden;
-zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle hebben gehad;
-niet voortdurend die handelingen hebben verricht die van hem werden vereist;
-niet de rijbaan gebruiken.
Verdachte zou volgens het geformuleerde verwijt tijdens het rijden in slaap zijn gevallen, althans zou zijn aandacht zijn verslapt, waarbij hij met het door hem bestuurde motorrijtuig via de vluchtstrook in de rechterberm terecht zou zijn gekomen. Door een sterke stuurcorrectie naar links zou hij vervolgens via de vluchtstrook en de rijbaan in de middenberm en tegen de middenvangrail terecht zijn gekomen en vervolgens tot stilstand zijn gekomen op de rechterrijstrook.
Gedragingen van verdachte na het tot stilstand komen van het motorrijtuig die mogelijk van invloed zijn geweest op het verdere verloop van de gebeurtenissen, zoals het niet aanzetten van de alarmlichten, zijn niet in de tenlastelegging opgenomen, zodat het hof deze gedragingen ook niet bij de beantwoording van de voorliggende de vraag kan betrekken.
Het hof gaat bij de beantwoording van de voorliggende vraag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
- het ongeluk vond plaats rond middernacht op een recht stuk van een autosnelweg waar ter plaatse geen bijzondere snelheidsbeperkingen golden;
- het wegdek was droog en in voldoende staat van onderhoud.
- het uitzicht was goed en vrij, de ter plaatse aanwezige wegverlichting brandde niet;
- van de beide bij het ongeval betrokken voortuigen is niet gebleken dat zij sneller hebben gereden dan de ter plaatse toegestane snelheid. Evenmin zijn gebreken in de technische staat van de voertuigen gebleken;
- de beide bij het ongeval betrokken bestuurders verkeerden niet onder invloed van alcohol of een andere de rijvaardigheid negatief beïnvloedende stof;
- verdachte had een normale werkdag gehad, had de avond thuis doorgebracht en was laat in de avond in de auto gestapt om nog een snack te halen bij een McDonald’s. De aanrijding gebeurde op de terugweg;
- van specifieke de aandacht negatief beïnvloedende handelingen van verdachte, zoals telefoneren, het bedienen van de autoradio of een navigatiesysteem, roken, eten of drinken is niet gebleken;
- tussen de rijbaan en de berm was een vluchtstrook aanwezig;
- door onbekende oorzaak is het voertuig van verdachte in de berm geraakt. In het (wellicht te) beperkte proces-verbaal zijn geen bevindingen opgenomen betreffende de mate waarin het voertuig in de berm reed, zodat het hof uit zal gaan van twee wielen.
Het hof is van oordeel dat van het inzetten van de uitgevoerde stuurcorrectie na het in de berm geraken van de auto van verdachte, niet gezegd kan worden dat deze als -in welke mate dan ook- onvoorzichtig kan worden aangemerkt. Wellicht waren er andere gedragsalternatieven voorhanden maar het trachten om de auto terug op het wegdek te rijden is een voor de hand liggende. De uitvoering van de stuurcorrectie is -gezien het gebleken verdere verloop van de gebeurtenissen- niet voorzichtig genoeg geweest. Hiervan kan verdachte -gezien de penibele situatie waarin hij zich bevond- echter geen strafrechtelijk relevant verwijt worden gemaakt. Het op -naar aan te nemen valt- hoge snelheid uit een berm rijden met een auto vergt vaardigheden die niet van de gemiddelde automobilist kunnen worden verlangd. Evenmin kan verdachte een verwijt worden gemaakt van de gang van het voertuig nadat hij de controle over dat voertuig was verloren, zodat resteert de vraag of het enkele zonder reden van de rijbaan afraken, zodanig dat ook de vluchtstrook geheel wordt overschreden en het bereden voertuig met twee wielen in de berm geraakt, getuigt van een zodanig onoplettend en verwijtbaar rijgedrag dat nog gesproken kan worden van schuld in de bedoelde zin.
Het hof beantwoordt die vraag bevestigend.
Voor iedere bestuurder van een motorrijtuig geldt de verplichting om -behoudens bijzondere omstandigheden-, de rijbaan te gebruiken, goed op te letten en de aandacht bij de weg en het verkeer te houden. Voor het op de snelweg rijden geldt één en ander des te meer, nu door de daar gereden snelheden het niet naleven van die basisregels al snel ernstige gevolgen kan hebben. In casu is naar het oordeel van het hof met name van belang dat verdachte niet door een kort moment van kennelijke onoplettendheid enigszins van de rijbaan is afgeweken, maar zodanig langdurig niet heeft opgelet heeft dat hij ook de gehele vluchtstrook overschreden heeft.
Deze gedraging is aan te merken als aanmerkelijk onoplettend.
Vervolgens is er geen enkele omstandigheid aangevoerd, bijvoorbeeld van medische aard, die zou maken dat die aanmerkelijke onoplettendheid verdachte niet zou zijn aan te rekenen, niet verwijtbaar zou zijn. Zelfs als de door verdachte gesuggereerde oorzaak dat hij in slaap moet zijn gevallen, juist zou zijn, vermindert dat de verwijtbaarheid niet.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven “niets fout te hebben gedaan”. Voorzover verdachte daarmee heeft willen aangeven dat hij het ongeluk niet opzettelijk heeft veroorzaakt, raakt dat niet de kern van het strafrechtelijke verwijt. Voorzover hij heeft willen aangeven zich van geen fout bewust te zijn, wordt miskend dat hij in essentie zodanig onvoldoende oplettend (en niet bij de weg) is geweest dat het ongeval aan hem is te verwijten. De schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is in die zin ook geen beschrijving van de geestestoestand van verdachte, maar een juridische graad van verwijtbaarheid.
Namens verdachte is nog aangevoerd dat de tijdelijke verhindering haar normale bezigheden uit te oefenen aan de zijde van het slachtoffer geen louter lichamelijke oorzaak heeft gehad en derhalve geen sprake is van verhindering als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof verwerpt dit verweer nu de wet een dergelijke eis niet stelt en uit de bewijsmiddelen blijkt van – mede – een lichamelijk oorzaak voor de arbeidsongeschiktheid van het slachtoffer.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 06 mei 2007 in de gemeente [plaats] als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (zijnde een personenauto),
daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A50, althans enige weg, zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden,
immers heeft hij, verdachte,
aanmerkelijk, onoplettend,
niet voortdurend de aandacht aan de weg en aan het verkeer besteed en
zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle gehad en niet voortdurend
de handelingen verricht die van hem -verdachte- werden vereist en niet de
rijbaan gebruikt,
immers is zijn, verdachtes, aandacht tijdens het rijden verslapt, waarbij hij,
verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig via de vluchtstrook in de
rechterberm terecht is gekomen en vervolgens tot stilstand is gekomen op de
– gezien zijn rijrichting – rechterrijstrook,
waardoor een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen het door hem, verdachte, op de rijbaan achtergelaten voertuig en de door mevrouw [naam slachtoffer] bestuurde personenauto die op voornoemde rechterrijstrook reed,
waardoor mevrouw [naam slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de terzake geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals vastgesteld door de LOVS.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 900,00 (negenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 18 (achttien) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr A.G. Coumans, voorzitter,
mr R. van den Heuvel en mr J.I.M.W. Bartelds, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Reindertsen, griffier,
en op 21 november 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.