ECLI:NL:GHARN:2008:BG1994

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.008.032
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van nakosten in het kader van een vennootschap onder firma

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 juli 2008 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de toewijzing van nakosten. De verzoeker, vertegenwoordigd door procureur mr. W.D. Huizinga, had verzocht om de nakosten die zijn gemaakt na een eerder arrest van het hof van 1 mei 2007, waarin de verweerder was veroordeeld in de proceskosten. De verzoeker stelde dat de nakosten, die volgens hem € 199,-- bedroegen, moesten worden toegewezen. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, voerde verweer en stelde dat hij een vordering had op de verzoeker in verband met energieverbruik van de vennootschap onder firma (v.o.f.) die door partijen was aangegaan en later was ontbonden. De verweerder beroept zich op verrekening, maar het hof oordeelt dat de gegrondheid van dit beroep niet eenvoudig vast te stellen is, gezien de complexiteit van de onderlinge verhoudingen en de nog lopende afrekeningen tussen partijen. Het hof concludeert dat de verzoeker recht heeft op de gevraagde nakosten, omdat de verweerder niet heeft weersproken dat deze kosten zijn gemaakt. De nakosten worden vastgesteld op € 199,-- en de verweerder wordt bevolen dit bedrag aan de verzoeker te betalen. Deze beschikking is gegeven door de rechters M. Smeeïng-van Hees, A. van den Brink en J. Groen en is openbaar uitgesproken op 1 juli 2008.

Uitspraak

1 juli 2008
eerste civiele kamer
zaaknummer 104.008.032
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
procureur: mr. W.D. Huizinga.
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder.
1 Het verloop van het geding
1.1 In de procedure tussen partijen met rolnummer 2006/644 heeft het hof Arnhem bij arrest van 1 mei 2007 verweerder (hierna: [verweerder]) als de in het principaal beroep in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, tot aan die uitspraak aan de zijde van verzoeker (hierna: [verzoeker]) begroot op € 894,-- voor salaris van de procureur en op € 296,-- voor griffierecht. Het hof verwijst naar dit arrest, dat in fotokopie aan deze beschikking is gehecht.
1.2 Met een ter griffie op 13 december 2007 ingekomen verzoekschrift, gericht tegen [verweerder], heeft [verzoeker] het hof verzocht de na voornoemd arrest gevallen kosten overeenkomstig artikel 237 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te begroten op € 199,-- en daarvoor een bevelschrift ex artikel 237 lid 4 Rv af te geven.
1.3 Bij een ter griffie op 24 januari 2008 verweerschrift heeft mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, namens [verweerder] verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof het verzoek van [verzoeker] zal afwijzen.
1.4 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en het verweerschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief van 27 februari 2008 van mr. L.G.M. Delahaije, namens [verzoeker], en van de brief van 10 maart 2008 van mr. Lam voornoemd.
2 De motivering van de beslissing op het verzoek
2.1 [verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat na voornoemd arrest kosten in de zin van artikel 237 lid 4 Rv zijn gemaakt, teneinde [verweerder] tot nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van het arrest te bewegen.
2.2 [verweerder] beroept zich op verrekening. Hij stelt dat hij, ter zake van het energieverbruik van de door partijen in 1988 aangegane en door het hof op 1 mei 2007 ontbonden vennootschap onder firma (hierna: de v.o.f.), een opeisbare vordering heeft op [verzoeker] van € 11.456,71.
2.3 [verzoeker] erkent dat [verweerder] een vordering heeft op de v.o.f. uit hoofde van door [verweerder] ten behoeve van de vof betaald energieverbruik, maar betwist de hoogte daarvan. Hij stelt voorts dat [verweerder] op zijn beurt nog een schuld van meer dan € 20.000,-- aan de v.o.f. heeft, zodat, zelfs indien [verweerder] zich jegens de v.o.f. terecht op verrekening zou beroepen, de vordering van [verweerder] wegvalt tegen de hogere vordering van [verzoeker] als (ex-)firmant op [verweerder]. Daarnaast stelt [verzoeker] dat de vordering van [verweerder] op de v.o.f. niet zonder meer op hem privé kan worden verhaald.
2.4 Het hof overweegt dat, nu door [verweerder] niet is weersproken dat de door [verzoeker] gestelde nakosten zijn gemaakt, de vordering in beginsel voor toewijzing vatbaar is. Het hof is van oordeel dat de gegrondheid van het beroep op verrekening van [verweerder] niet op eenvoudige wijze is vast te stellen, gelet op het verweer van [verzoeker] en het feit dat partijen in het kader van de v.o.f. nog met elkaar moeten afrekenen, terwijl die afrekening inzet is van de bij de rechtbank Arnhem aanhangige procedure. Het hof wijst de vordering van [verzoeker] derhalve toe, gezien het bepaalde in artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek, en stelt de nakosten vast op € 199,--.
3 De beslissing
Het hof, beschikkende op het verzoek,
wijst het verzoek toe en stelt de nakosten, zoals bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv, vast op € 199,--;
beveelt [verweerder] dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeeïng-van Hees, Van den Brink en Groen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2008.