ECLI:NL:GHARN:2008:BG1417

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.002.090
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de overeenkomst 'Dexia Aanbod' en afstand van recht door de deelnemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 maart 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitleg van de overeenkomst 'Dexia Aanbod'. De zaak betreft een geschil tussen Hoevelaken advies B.V. en een deelnemer die het aanbod van Dexia heeft aanvaard. De deelnemer, aangeduid als [geïntimeerde in het principaal appel], heeft op 17 maart 2003 het Dexia-aanbod aanvaard en stelt dat hij afstand heeft gedaan van zijn aanspraken jegens Hoevelaken, die als tussenpersoon heeft gefungeerd. Het hof overweegt dat bij de uitleg van een schriftelijk contract alle omstandigheden van het concrete geval van belang zijn, waarbij de maatstaven van redelijkheid en billijkheid in acht moeten worden genomen. Het hof concludeert dat de deelnemer geen invloed heeft gehad op de formulering van de overeenkomst, wat de argumenten voor een objectieve uitleg versterkt.

Het hof stelt vast dat de bepalingen in de overeenkomst duiden op een ruim toepassingsbereik en dat de overeenkomst eenzijdig is opgesteld voor gebruik in een groot aantal overeenkomsten tussen Dexia en particulieren. Dit betekent dat de deelnemer, die niet juridisch geschoold is, rekening moet houden met de implicaties van zijn handtekening. Het hof oordeelt dat Hoevelaken zich kan beroepen op de afstand van recht die de deelnemer heeft gedaan met de aanvaarding van de overeenkomst. De deelnemer kan niet volhouden dat hij niet wist welke aanspraken hij afstand deed, aangezien hij zich had moeten oriënteren op de aard en omvang van de afspraken.

Uiteindelijk vernietigt het hof de eerdere vonnissen van de rechtbank en wijst de vordering van de deelnemer af. De kosten van de procedure worden aan de deelnemer opgelegd, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de verantwoordelijkheden van partijen bij het aangaan van overeenkomsten.

Uitspraak

11 maart 2008
eerste civiele kamer
zaaknummer 104.002.090
rolnummer (oud) 2006/400
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hoevelaken advies B.V.,
gevestigd te Hoevelaken, gemeente Nijkerk,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
procureur: mr. E.A. van der Dussen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
procureur: mr. L. Paulus.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 29 mei 2007, verwijst het hof naar dat arrest.
1.2 Naar aanleiding van dat arrest heeft eerst appellant – hierna weer te noemen: [geïntimeerde in het principaal appel] – en vervolgens geïntimeerde – hierna weer te noemen: Hoevelaken – zich bij akte uitgelaten, waarbij zij over en weer producties in het geding hebben gebracht. [geïntimeerde in het principaal appel] heeft bij akte nog gereageerd op de door Hoevelaken geproduceerde bescheiden.
1.3 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Uit de nadere stukkenwisseling naar aanleiding van het tussenarrest van 29 mei 2007 blijkt dat [geïntimeerde in het principaal appel] op 17 maart 2003 het zogenaamde ‘Dexia-aanbod’ heeft aanvaard. Op het door hem daartoe ondertekende aanmeldingsformulier staat:
“Door ondertekening van dit formulier (…) ga ik met Dexia Bank Nederland N.V. de Overeenkomst Dexia Aanbod aan. De volledige tekst van de Overeenkomst Dexia Aanbod als opgenomen bij de Juridische Documenten Dexia Aanbod moet, voor zoveel nodig, geacht worden volledig in dit aanmeldingsformulier te zijn ingelast en herhaald. Ik verklaar deze overeenkomst ontvangen, gelezen en begrepen te hebben, en met de bepalingen daarvan in te stemmen.”
Tot die volledige tekst van de Overeenkomst Dexia Aanbod behoren de volgende bepalingen:
“Artikel 5 Verklaringen van Deelnemer en afstand van recht
Artikel 5.1 Verklaringen van Deelnemer
5.1.1 Deelnemer verklaart dat hij een eventueel door of namens hem tegen Dexia en/of enige tussenpersoon die betrokken is geweest bij de totstandkoming van de DA-Effectenlease-overeenkomst(en) en/of de NDA-Effectenlease-overeenkomst(en) gerichte klacht die betrekking heeft op, of verband houdt met, die effectenlease-overeenkomst(en) intrekt of doet intrekken.
5.1.2 Deelnemer verklaart dat hij terzake van de DA-Effectenlease-overeenkomst(en) en/of de NDA-Effectenlease-overeenkomst(en) afstand doet van alle door of namens hem of te zijnen behoeve door derden jegens Dexia en/of enige tussenpersoon bij de totstandkoming van die effectenlease-overeenkomsten betrokken tussenpersoon, gepretendeerde rechten (met inbegrip van maar niet beperkt tot enig recht op schadevergoeding of vernietiging) uit hoofde van of verband houdende met die effectenleaseovereenkomst(en), met uitzondering van:
(a) bij afloop of beëindiging van die effectenlease-overeenkomst(en) het recht op:
(I) uitbetaling van het eventuele positieve verschil tussen de verkoopwaarde van de effecten en de aankoopwaarde van de effecten;
(II) het overnemen van de effecten;
(III) verlenging overeenkomstig de voorwaarden van de desbetreffende effectenleaseovereenkomst;
(IV) de eventuele Extra Uitkering, één en ander uitsluitend indien overeengekomen in en onder de voorwaarden van de desbetreffende effectenlease-overeenkomst(en);
(b) bij lopende effectenlease-overeenkomst(en) het recht op uitkering van dividenden, indien dit in die effectenlease-overeenkomst(en) is overeengekomen;
(c) rechten voortvloeiende uit deze overeenkomst.”
2.2 Hoevelaken stelt zich op het standpunt dat hieruit volgt dat [geïntimeerde in het principaal appel] afstand heeft gedaan van zijn aanspraken die verband houden met de door hem gesloten Profit Effect-contracten, niet alleen jegens Dexia Bank Nederland N.V. (hierna ook te noemen: Dexia), maar ook jegens Hoevelaken. Volgens Hoevelaken is zij aan te merken als de in art. 5.1.1 en 5.1.2 bedoelde tussenpersoon, en is hetgeen door [geïntimeerde in het principaal appel] met Dexia met betrekking tot die tussenpersoon is overeengekomen, te kwalificeren als een derdenbeding, welk beding Hoevelaken heeft aanvaard.
2.3 Tegen die redenering heeft [geïntimeerde in het principaal appel] een aantal argumenten naar voren gebracht. Alvorens op die argumenten in te gaan, merkt het hof op dat bij de uitleg van een schriftelijk contract als de overeenkomst ‘Dexia Aanbod’ telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Daarbij geldt in het voorliggende geval dat [geïntimeerde in het principaal appel] noch Hoevelaken invloed heeft gehad op de formulering van de overeenkomst, waardoor de argumenten voor een uitleg van die overeenkomst naar objectieve maatstaven aan gewicht winnen. Bij die uitleg kan onder meer acht worden geslagen op elders in de overeenkomst gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Bovendien kunnen ook de bewoordingen van de bij de overeenkomst ‘Dexia Aanbod’ behorende schriftelijke toelichting bij die uitleg betrokken worden. In het verlengde van dit een en ander moet worden opgemerkt dat de tekst van de overeenkomst ten aanzien van de door Hoevelaken ingeroepen bepaling formuleringen bevat, die duiden op een ruim toepassingsbereik (‘enige tussenpersoon’; afstand van ‘alle’ rechten; ‘met inbegrip maar niet beperkt tot enig beroep op schadevergoeding’; ‘uit hoofde van of verband houdende met’), terwijl de opsomming van rechten waarvan de ondertekenaar geen afstand doet ook kan dienen als een nadere omschrijving van het – in zeker mate abstracte – begrip ‘afstand van recht’. Bij de uitleg van deze overeenkomst mag immers niet uit het oog verloren worden dat zij eenzijdig is opgesteld teneinde te worden gebruikt in een groot aantal overeenkomsten tussen Dexia en teleurgestelde deelnemers aan effectenlease-contracten, zodat rekening moet worden gehouden met het feit dat de overeenkomst – voor de opsteller kenbaar – bedoeld was om te gelden in relatie tot vele verschillende particuliere cliënten, van wie niet verwacht mag worden dat zij juridisch geschoold zijn.
2.4 Vanuit dit kader komt het hof tot het oordeel dat het beroep dat Hoevelaken op de overeenkomst doet, slaagt. Met betrekking tot de door [geïntimeerde in het principaal appel] aangedragen tegenargumenten geldt nog het volgende.
2.5 Uit de formulering van de hiervoor aangehaalde bepalingen blijkt dat zij te beschouwen zijn als een derdenbeding in de zin van art. 6:253 BW. Dat Hoevelaken geen partij is bij de overeenkomst ‘Dexia Aanbod’ staat er – gelet ook op haar aanvaarding van het beding zoals die uit haar gedingstukken blijkt – niet aan in de weg dat zij zich in beginsel op het beding kan beroepen.
2.6 Ook de vraag of Hoevelaken daadwerkelijk te beschouwen is als de in voornoemde bepalingen bedoelde tussenpersoon beantwoordt het hof bevestigend. Alhoewel de formulering van art. 5.1.2 niet vlekkeloos is (‘…en/of enige tussenpersoon bij de totstandkoming van die effectenlease-overeenkomsten betrokken tussenpersoon…’) valt uit de formulering en context van art. 5.1.1 en 5.1.2 op te maken dat de daarin bedoelde tussenpersoon (slechts) die tussenpersoon is die bij de totstandkoming van de desbetreffende effectenlease-overeenkomsten betrokken was. In het onderhavige geval was Hoevelaken inderdaad – in ieder geval mede in haar hoedanigheid van cliëntenremisier, zoals ook uit de stellingen van [geïntimeerde in het principaal appel] voortvloeit – betrokken bij de totstandkoming van specifiek die effectenlease-contracten die thans aan [geïntimeerde in het principaal appel]’ vordering ten grondslag liggen. Dat laatste blijkt immers uit het feit dat [geïntimeerde in het principaal appel] over de uiteindelijk met Dexia gesloten effectenlease-overeenkomsten uitsluitend contact heeft onderhouden met Hoevelaken.
2.7 [geïntimeerde in het principaal appel] heeft in aansluiting daarop echter betoogd dat hij Hoevelaken niet als tussenpersoon zag en dat Hoevelaken – naast haar bemoeienissen als remisier – verdergaande handelingen heeft verricht, die neerkomen op advieswerkzaamheden, die mede te kwalificeren zijn als de uitvoering van werkzaamheden in opdracht van [geïntimeerde in het principaal appel]. Daarbij zou Hoevelaken bovendien in strijd hebben gehandeld met haar verplichtingen als remisier, door een specifiek product aan te prijzen. Ten slotte zou Hoevelaken in dit kader een garantie hebben gegeven dat [geïntimeerde in het principaal appel] tijdens de looptijd van de overeenkomst een rendement zou halen van (tenminste) 20% per jaar. Al deze – volgens [geïntimeerde in het principaal appel] niet-nagekomen – verbintenissen zouden niet vallen onder de aanspraken jegens de ‘tussenpersoon’ waar [geïntimeerde in het principaal appel] met de aanvaarding van de overeenkomst ‘Dexia Aanbod’ afstand van gedaan kan hebben.
2.8 Bij het vaststellen van de rol van Hoevelaken bij het aangaan van de effectenlease-overeenkomsten tussen Dexia en [geïntimeerde in het principaal appel] moet worden vooropgesteld dat het eerste contact tussen [geïntimeerde in het principaal appel] en Hoevelaken gelegd werd door [geïntimeerde in het principaal appel], naar aanleiding van een advertentie van Hoevelaken waarin specifiek dit product (Profit Effect) werd aangeprezen. Alle door [geïntimeerde in het principaal appel] gevraagde en door Hoevelaken gegeven informatie had – ook volgens de (door Hoevelaken betwiste) feitenlezing van [geïntimeerde in het principaal appel] – uitsluitend betrekking op dit product. Uiteindelijk heeft [geïntimeerde in het principaal appel] dit product ook daadwerkelijk door tussenkomst van Hoevelaken aangeschaft. [geïntimeerde in het principaal appel] heeft niet gesteld dat hij – voorafgaand, tijdens of na het sluiten van die effectenlease-overeenkomsten – ooit advies gevraagd of gekregen heeft over andere beleggingsproducten of dat [geïntimeerde in het principaal appel] anderszins op enigerlei wijze activiteiten heeft ondernomen die in relatie tot andere producten neerkomen op effectendienstverlening. Aldus kan niet worden aangenomen dat de informatie die Hoevelaken gegeven heeft over het product heeft geleid tot andere verbintenissen dan die welke behoren tot de verbintenissen van een tussenpersoon als bedoeld in de overeenkomst ‘Dexia Aanbod’. Immers, ook al is het woord tussenpersoon in die overeenkomst niet gedefinieerd, in iedere (taalkundige) uitleg van dit woord staat voorop dat de tussenpersoon zich richt op het bemiddelen tussen partijen, die vervolgens met elkaar een overeenkomst aangaan. Aldus moet [geïntimeerde in het principaal appel] begrepen hebben dat met die term in de overeenkomst ‘Dexia Aanbod’ verwezen wordt naar de partij die bemiddeld heeft bij de totstandkoming van zijn effectenlease-overeenkomst(en) met Dexia, in dit geval dus Hoevelaken. De stelling dat Hoevelaken daarbij (ook) onjuiste of onvolledige informatie over het product en de daaraan verbonden risico’s heeft gegeven, leidt niet tot een ander oordeel, nu het geven van die (onjuiste of onvolledige) informatie niet wegneemt dat Hoevelaken – voor [geïntimeerde in het principaal appel] kenbaar – optrad als tussenpersoon in voornoemde zin. Aldus wist [geïntimeerde in het principaal appel], althans had hij kunnen en dus moeten weten, dat hij door afstand te doen van zijn rechten tegen de ‘bij de totstandkoming van die effectenlease-overeenkomsten betrokken tussenpersoon’ afstand deed van zijn eventuele aanspraken tegen Hoevelaken.
2.9 Het argument dat [geïntimeerde in het principaal appel] op het moment dat hij de overeenkomst ‘Dexia Aanbod’ aanvaardde nog niet wist welke aanspraken hij had, zodat hij daarvan ook geen afstand kon doen, moet eveneens worden verworpen. Voor zover [geïntimeerde in het principaal appel] inderdaad op het moment dat hij dit aanbod aanvaardde nog steeds niet begreep welke contractuele verbintenissen (tot dan en voor de verdere looptijd uit de effectenlease-overeenkomsten) hij met het aangaan van die effectenlease-overeenkomsten op zich had genomen, had het op zijn weg gelegen zich daarop nader te oriënteren nu hij: 1) reeds ervaren had dat de hoge verwachtingen die hij kennelijk van het product had, misplaatst waren en hij 2) kenbaar afstand deed van ‘alle’ mogelijke aanspraken, met uitzondering van de in art. 5.1.2 expliciet genoemde. Dat [geïntimeerde in het principaal appel] naar zijn zeggen het aanbod aanvaardde zonder zich te realiseren welke andere (toekomstige) problemen in de door hem gesloten effectenlease-overeenkomsten scholen, komt voor zijn risico. Dat geldt ook voor de door [geïntimeerde in het principaal appel] gepretendeerde aanspraken uit de – door Hoevelaken betwiste – garantie van een rendement van meer dan 20% per jaar. Uit het teleurstellende koersverloop tot het moment van aanvaarding, dat [geïntimeerde in het principaal appel] er kennelijk toe bracht het aanbod te aanvaarden – had [geïntimeerde in het principaal appel] kunnen zien dat een dergelijk rendement irreëel was. Dat hij er desondanks voor gekozen heeft het aanbod te aanvaarden – en daarmee afstand te doen van zijn eventuele aanspraken tegen tussenpersoon Hoevelaken – kan hij thans niet aan Hoevelaken tegenwerpen.
2.10 Het voorgaande impliceert ook dat Dexia en Hoevelaken er redelijkerwijs van mochten uitgaan dat [geïntimeerde in het principaal appel]’ verklaring met zijn wil overeenstemde. Ook in dat verband is van belang dat het op de weg van [geïntimeerde in het principaal appel] lag om – alvorens hij overging tot ondertekening van een vaststellingsovereenkomst, waarmee hij afstand deed van zijn aanspraken ook jegens de betrokken tussenpersoon – zich een beeld te vormen van de precieze aard en omvang van die afspraken. Dat [geïntimeerde in het principaal appel] dat – zoals uit zijn stellingen voortvloeit – niet gedaan heeft, kan hij thans niet aan Hoevelaken tegenwerpen.
2.11 Uit het voorgaande volgt dat Hoevelaken zich met succes beroept op de afstand van recht die [geïntimeerde in het principaal appel] met de aanvaarding van de overeenkomst ‘Dexia Aanbod’ heeft gedaan. Als gevolg daarvan moeten in het principaal beroep de bestreden vonnissen van 4 mei 2005 en 18 januari 2006 worden vernietigd en de vordering van [geïntimeerde in het principaal appel] alsnog worden afgewezen. Het incidenteel beroep faalt. Tegen het tussenvonnis van 9 februari 2005 zijn geen grieven aangevoerd, zodat partijen in zoverre niet-ontvankelijk verklaard zullen worden in hun beroep. Het hof zal [geïntimeerde in het principaal appel] veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
De beslissing
Het hof, recht doende:
in het principaal en incidenteel beroep:
verklaart partijen niet-ontvankelijk in hun beroep tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Arnhem van 9 februari 2005;
in het principaal beroep:
vernietigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Arnhem van 4 mei 2005 en 18 januari 2006 en doet opnieuw recht;
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [geïntimeerde in het principaal appel] in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hoevelaken wat betreft de eerste aanleg begroot op € 1.152,-- voor salaris van de procureur en op € 241,-- voor griffierecht, en wat betreft het principaal beroep begroot op € 2.682,-- voor salaris van de procureur en op € 367,32 voor verschotten;
in het incidenteel beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [geïntimeerde in het principaal appel] in de kosten van het incidenteel beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hoevelaken begroot op € 1.341,-- voor salaris van de procureur;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van den Brink, Smeeïng-van Hees en Van Rossum en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2008.