ECLI:NL:GHARN:2008:BF0542

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/00506
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; beoordeling van brandstofkosten door de inspecteur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 26 augustus 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De belanghebbende, aangeduid als X, had in zijn aangifte brandstofkosten van ƒ 37.591 opgevoerd, samen met een autokostenforfait van ƒ 6.250. De primitieve aanslag was vastgesteld op basis van deze aangifte. Echter, na een boekenonderzoek door de inspecteur, dat begon op 26 augustus 2005, werd een navorderingsaanslag opgelegd waarbij ƒ 36.000 aan opgevoerde brandstofkosten niet werd aanvaard. De inspecteur stelde het belastbaar inkomen hoger vast dan bij de primitieve aanslag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 augustus 2008 was de belanghebbende niet aanwezig, maar had hij dit aan het Hof laten weten. Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht de navorderingsaanslag had vastgesteld, omdat de belanghebbende niet kon aantonen dat de opgevoerde brandstofkosten daadwerkelijk waren gemaakt. De belanghebbende beschikte niet over de benodigde bonnen en kon geen ander bewijs overleggen. Het Hof verwierp ook het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel, omdat hij op de hoogte was van het standpunt van de inspecteur met betrekking tot het jaar 2000 ten tijde van de primitieve aanslag over 2004.

Het Gerechtshof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank Arnhem en verklaarde het beroep gegrond. De navorderingsaanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van € 20.299. Het verzoek van de belanghebbende tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat dit niet was onderbouwd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 07/00506
Uitspraakdatum: 26 augustus 2008
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
appellant : X (hierna: belanghebbende)
verweerder : de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de inspecteur)
aangevallen beslissing : uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 14 september 2007 nummer AWB 07/573
betreft : navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000
nummer : 1.H07
mondelinge behandeling : op 13 augustus 2008 te Arnhem
waarbij verschenen : de inspecteur
waarbij niet verschenen : belanghebbende met kennisgeving aan het Hof.
gronden:
1. Bij het doen van aangifte over het onderhavige jaar 2000 heeft belanghebbende als brandstofkosten (benzine) ƒ 37.591 ten laste van zijn winst uit onderneming gebracht. Belanghebbende heeft voorts een autokostenforfait van ƒ 6.250 in aanmerking genomen.
2. De primitieve aanslag is vastgesteld overeenkomstig de aangifte.
3. Naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek (dat is aangevangen op 26 augustus 2005 en ter zake waarvan d.d. 25 oktober 2006 rapport is uitgebracht) heeft de inspecteur de omstreden navorderingsaanslag vastgesteld.
4. Bij de navordering heeft de inspecteur de door belanghebbende opgevoerde brandstofkosten voor een gedeelte groot ƒ 36.000 niet aanvaard en het belastbaar inkomen dienovereenkomstig hoger vastgesteld dan bij de primitieve aanslag.
5. Bij het vaststellen van de primitieve aanslag mocht de inspecteur afgaan op de aangifte van belanghebbende. In het bijzonder bestond er voor hem geen grond de door belanghebbende opgevoerde brandstofkosten op juistheid te onderzoeken voordat hij die aanslag vaststelde. De omstandigheid dat bij het nadien uitgevoerde boekenonderzoek bleek dat voor die kosten geen bonnen in de administratie waren opgenomen vormt derhalve een navordering rechtvaardigend ‘nieuw feit’.
6. In redelijkheid rust op belanghebbende de last – bij betwisting door de inspecteur – aannemelijk te maken dat de door hem opgevoerde brandstofkosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
7. Met hetgeen hij heeft aangevoerd is belanghebbende niet in die op hem rustende last geslaagd. Hij beschikt niet over benzinebonnen en heeft ook overigens geen bescheiden overgelegd of ander bewijs aangevoerd waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat – door hemzelf of door anderen die, naar hij stelt, voor hem activiteiten verrichten – meer brandstofkosten zijn gemaakt dan het door de inspecteur bij de navordering aanvaarde bedrag van ƒ 1.591. De omstandigheid dat (naar belanghebbende betoogt) hij de bonnen moest inleveren bij zijn opdrachtgever die deze als garantie voor het voortzetten van het werk zou hebben achtergehouden – moet voor rekening van belanghebbende blijven.
8. Belanghebbende beroept zich op vertrouwen dat bij hem zou zijn gewekt door de wijze waarop de inspecteur de belasting over het jaar 2004 heeft geheven. Ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag over het jaar 2004 (gedagtekend 24 april 2007) was belanghebbende echter bekend met het standpunt van de inspecteur met betrekking tot het jaar 2000. Het boekenonderzoek dat heeft geleid tot het controlerapport waarin de correctie van de brandstofkosten wordt aangekondigd en de dienovereenkomstig opgelegde navorderingsaanslag over 2000 zijn immers van ruim voor 24 april 2007. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt derhalve verworpen.
9. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel miskent dat dit beginsel alleen aan de orde kan komen indien belanghebbende anders zou zijn behandeld dan een of meer andere belastingplichtigen. Het beginsel ziet niet op (eventuele) verschillen in de behandeling van belanghebbende in verschillende jaren.
10. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de inspecteur bij het vaststellen van de onderhavige navorderingsaanslag heeft gehandeld in strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur.
11. De inspecteur heeft derhalve terecht nagevorderd ter zake van de door belanghebbende opgevoerde brandstofkosten.
12. Belanghebbende stelt voor dat geval terecht aan de orde dat – zakelijk weergegeven – de correctie van de brandstofkosten gevolgen kan hebben voor de bijtelling van het autokostenforfait nu dat forfait niet hoger kan zijn dan het totaal van de ten laste van de winst komende autokosten.
13. Uit de stukken van het geding volgt niet welk bedrag aan autokosten belanghebbende in het onderhavige jaar in totaal ten laste van de winst heeft gebracht. Vast staat dat na aftrek van ƒ 36.000 nog ƒ 1.591 aan brandstofkosten resteert. Ter zitting heeft de inspecteur te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan nader onderzoek naar de vraag of het totaal aan autokosten meer beloopt dan ƒ 1.591.
14. Het autokostenforfait dient derhalve te worden teruggebracht tot ƒ 1.591 zodat het bij de navordering vastgestelde belastbaar inkomen met (ƒ 6.250 – ƒ 1.591 =) ƒ 4.659 (€ 2.114) moet worden verminderd tot (€ 22.413 – € 2.114 =) € 20.299.
15. In deze procedure heeft het hof slechts te beslissen over de juistheid van de navorderingsaanslag over het jaar 2000. Andere belastingaanslagen zijn niet aan de orde.
kosten:
In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
schadevergoeding:
Belanghebbendes verzoek tot schadevergoeding moet worden afgewezen nu dit op geen enkele wijze is onderbouwd (bijvoorbeeld ten aanzien van de omvang van de schade) en hij derhalve niet aan de op hem rustende stelplicht heeft voldaan.
beslissing:
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
– verklaart het beroep gegrond;
– vermindert de navorderingsaanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van € 20.299 en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;
– wijst af het verzoek tot schadevergoeding;
– gelast de Staat aan belanghebbende het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep gestorte griffierecht van in totaal € 144 te vergoeden.
Aldus gedaan op 26 augustus 2008 door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter,
M.C.M. de Kroon en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(A.W.M. van der Waerden) (F.J.P.M. Haas)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 augustus 2008
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.