Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van het ernst van
- met name - het onder 1 bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in de vroege avond van 22 maart 2007, op de openbare weg, in een drukke (winkel)straat in het centrum van [gemeente a], waar op dat moment de wekelijkse koopavond gaande was, een reeks pistoolschoten afgevuurd op het slachtoffer [slachtoffer]. Door het forensisch onderzoeksteam van de Regiopolitie IJsselland zijn 13 patroonhulzen/patronen aangetroffen op de rijbaan van de betreffende straat, de [straat], alsmede in een fiets, een auto en een gevel. Het kennelijk door verdachte beoogde slachtoffer werd door meerdere kogels getroffen. Hij raakte daardoor ernstig gewond en moest worden opgenomen op de afdeling Intensive Care van het [gemeente a] Ziekenhuis. Het mag een bijzonder toeval worden genoemd dat het slachtoffer de aanslag heeft overleefd en dat niemand van de talrijke zich in de nabijheid bevindende voetgangers, fietsers, automobilisten en inzittenden door de kogelreeks is geraakt.
Het spreekt voor zich dat incidenten als deze de angst en onrust in de samenleving bevorderen. De veiligheid van de openbare ruimte is door verdachte op grove wijze geschonden. Toevallige passanten werden onverhoeds met een schietpartij geconfronteerd en geraakten ongevraagd in een levensbedreigende situatie. Voorts schokken dergelijke incidenten de rechtsorde, ook in de beleving van niet rechtstreeks betrokkenen.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens gelet op hetgeen onder 2 en 3 bewezen is verklaard: verdachte heeft een personenauto bestuurd, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde en hij heeft een deur in een politiebureau beschadigd.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 10 april 2008, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van al dan niet gekwalificeerde vermogensdelicten en overtredingen van de Opiumwet.
Verdachte ontkent het onder 1 tenlastegelegde te hebben begaan. Hij heeft daarmee gekozen voor een processuele opstelling die hem rechtens toekomt. Dit brengt echter mee dat - doordat verdachte geen opening van zaken heeft gegeven - het hof geen inzicht heeft kunnen verkrijgen in de achtergronden van het onder 1 bewezenverklaarde feit, de beweegredenen van verdachte en eventuele strafmaatbeïnvloedende factoren. De wijze waarop verdachte kennelijk heeft gemeend met het slachtoffer te moeten afrekenen getuigt van een geringschatting voor diens lichamelijke integriteit, waarbij hij de aanzienlijke risico's voor het winkelend publiek op de koop heeft toegenomen. Bij een dergelijk feit past slechts een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur. In afwijking van het oordeel daaromtrent in eerste aanleg en de bewezenverklaring waarop de vordering van de advocaat-generaal is gebaseerd, kan het hof uit de bewijsmiddelen niet afleiden dat er sprake is geweest van voorbedachte raad. Aan verdachte zal daarom een gevangenisstraf van een geringere duur worden opgelegd, welke hierna wordt gemeld.