6. De grieven I tot en met III richten zich tegen de verwerping door de rechtbank van het verweer van [appellante] dat het recht van koop niet onvoorwaardelijk is ingeroepen door [de erven].
6.1. [de erven] hebben bij de inroeping van het recht van koop in de brief van 28 december 2006 een aantal nadere voorwaarden gesteld, te weten - kort samengevat - een ontbindende voorwaarde van het niet kunnen beschikken over adequate financiering vóór 1 juli 2007, het afwezig zijn van hypotheken en beslagen, het leeg ter beschikking stellen en het afwezig zijn van milieuverontreiniging en asbest. [de erven] stellen zich op het standpunt dat zij gerechtigd waren om deze - in hun ogen: gebruikelijke - voorwaarden te stellen bij het inroepen van het recht van koop in hun brief van 28 december 2006. Wat betreft de door hen gestelde nadere voorwaarden, voor zover deze ook door SFB Vastgoed in haar biedingsbrief van 12 september 2002 waren bedongen en door [appellante] zijn aanvaard, te weten het afwezig zijn van hypotheken en beslagen, het leeg ter beschikking stellen en het afwezig zijn van milieuverontreiniging - hierna: de SFB Vastgoed-voorwaarden - hebben [de erven] bovendien aangevoerd, dat deze voorwaarden ook al onderdeel uitmaakten van de tussen [appellante] en (de erven) [erflater] gesloten overeenkomst. [de erven] hebben hiertoe aangevoerd dat [appellante] zelf heeft gesteld dat de tussen haar en (de erven) [de erflater] gemaakte afspraken het spiegelbeeld zijn van de afspraken welke [appellante] met SFB Vastgoed heeft gemaakt. In de akte van 7 oktober 2002, waarbij het onderhavige recht van koop is verleend, is ook vermeld dat met deze door SFB bedongen voorwaarden rekening wordt gehouden, aldus nog steeds [de erven].
6.2. Het hof constateert dat in de akte van 7 oktober 2002, waarbij het onderhavige recht van koop is verleend, onder meer is vermeld dat indien [de erflater] gebruik wenst te maken van het recht van koop, dit zal gebeuren rekening houdend met de door de comparante sub 1 (te weten [appellante]) aangegane verplichtingen ten aanzien van SFB Vastgoed.
Naar het oordeel van het hof kan deze bepaling ingevolge de letterlijke tekst daarvan in combinatie met de (door [appellante] aanvaarde) biedingsbrief van SFB Vastgoed van 12 september 2002 in redelijkheid niet anders worden uitgelegd dan dat - zoals [appellante] in hoger beroep heeft betoogd - [de erven] het in die biedingsbrief opgenomen recht van laatste bod van SFB Vastgoed dienden te eerbiedigen. Nu de tussen [appellante] en (de erven) [de erflater] voor het horecacomplex overeengekomen koopsom hoger was dan het tussen [appellante] en SFB Vastgoed overeengekomen bedrag, was [appellante] op grond van dit recht van laatste bod van SFB Vastgoed jegens laatstgenoemde gehouden om het horecacomplex aan te bieden voor deze zelfde (hogere) koopsom. Uit de letterlijke tekst van deze bepaling kan derhalve niet worden afgeleid dat tussen partijen is overeengekomen dat de SFB Vastgoed-voorwaarden onderdeel uitmaakten van de door [appellante] en (de erven) [de erflater] gesloten overeenkomst.
6.3. [de erven] hebben overigens geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan zij er destijds vanuit mochten gaan dat de door [appellante] met SFB Vastgoed overeengekomen voorwaarden onderdeel uitmaakten van de overeenkomst tussen [appellante] en (de erven) [de erflater]. De enkele mededeling van [appellante] dat de tussen haar en [de erven] gemaakte afspraken het spiegelbeeld zijn van de afspraken welke [appellante] met SFB Vastgoed heeft gemaakt, welke mededeling eerst in het kader van deze procedure is gedaan, is daartoe - wat daar verder ook van zij - onvoldoende.
6.4. Zoals [appellante] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft erkend, heeft de overeenkomst tussen SFB Vastgoed en [appellante] wat betreft de koopsom als basis gediend voor de overeenkomst tussen [appellante] en [de erflater]. Gelet op de omstandigheid dat de tussen [de erven] en [appellante] overeengekomen koopsom hoger is dan de tussen SFB Vastgoed en [appellante] overeengekomen koopsom - en zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet valt in te zien dat [de erven] bereid zouden zijn een dergelijke hogere koopsom te betalen tegen levering van het horecacomplex onder minder gunstige voorwaarden - alsmede gelet op de omstandigheid dat de SFB Vastgoed-voorwaarden niet als ongebruikelijk dienen te worden gekwalificeerd, is het hof van oordeel dat [de erven] de door hen gestelde, nagenoeg gelijke voorwaarden in redelijkheid hebben mogen stellen bij de uitoefening van het onderhavige recht van koop.
6.5. Ook ten aanzien van de overige door [de erven] bij de uitoefening van het recht van koop gestelde voorwaarden, te weten een ontbindende voorwaarde van het niet kunnen beschikken over adequate financiering vóór 1 juli 2007 en het afwezig zijn van asbest, is naar het oordeel van het hof sprake van voorwaarden die niet zodanig ongebruikelijk zijn dat niet gesteld kan worden dat [de erven] deze niet in redelijkheid hadden mogen stellen. Ten aanzien van de ontbindende voorwaarde van het niet kunnen beschikken over adequate financiering vóór 1 juli 2007 merkt het hof nog op dat ook bij een externe financiering de eigen vermogenspositie wordt getoetst. Omdat [appellante] zelf heeft gesteld dat [de erflater] een vermogende en solide projectontwikkelaar en vastgoedbelegger was die geen financieringsvoorbehoud nodig had en niet is gesteld of gebleken dat dit anders zou zijn voor [de erven], valt niet in te zien dat deze voorwaarde onredelijk bezwarend was voor [appellante].
6.6. De grieven I tot en met III treffen geen doel.