2.8. De Inspecteur neemt in zijn brief van 8 mei 2008 (in het kader van de door het Hof ge-vraagde nadere inlichtingen) nader het standpunt in dat, hoewel theoretisch niet volledig valt uit te sluiten dat belanghebbende niet wist dat schenkingen aan eigen kinderen niet als aftrekbare giften zijn aan te merken, niettemin belanghebbende ter zake van het invullen van de aangifte op het punt van buitengewone uitgaven en aftrekbare giften tenminste voorwaardelijk opzet kan worden verweten, hetgeen, aldus de Inspecteur, navordering mogelijk maakt.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
3.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnota, toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur en de navorderingsaanslag te vernietigen.
3.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge het bepaalde –voor zover hier van belang- in artikel 16, eerste lid, van de Alge-mene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Wet) kan de inspecteur indien enig feit grond ople-vert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig gehe-ven belasting navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.2. In de loop van het geding is komen vast te staan dat belanghebbende elektronisch aangifte heeft gedaan en daarbij de onder 2.2. vermelde specificatie heeft gegeven. Belanghebbende heeft aldus in zijn aangifte aan de Inspecteur de gegevens verstrekt op grond waarvan de Inspecteur, indien hij die gegevens tenminste oppervlakkig had bezien, de conclusie had kunnen trekken, dat de aangifte op de onderdelen van buitengewone uitgaven en aftrekbare giften onjuist was, dan wel ten minste nader onderzoek behoefde. Immers, de mogelijkheid van aftrek van studiekosten voor een kind is bij wet sterk beperkt en een schenking aan een eigen kind is niet aan te merken als een aftrekbare gift.
4.3. De Inspecteur heeft ter zake opgemerkt (zijn brief van 6 mei 2008) dat een elektronisch gedane aangifte zoals de onderhavige, rechtstreeks geregistreerd wordt, zonder tussenliggende toetshandelingen. Voorts merkt hij in die brief op “dat bij het berekenen van de aanslag alleen de cijfermatige gegevens in de beschouwing kunnen worden betrokken. Eventuele verbale toelich-tingen vallen daar dus buiten. Dit kan ook, omdat verbale toelichtingen tot uiting komen in de cijfermatige presentatie. Zeker, indien de fiscale regels op de juiste wijze worden gehanteerd.”
4.4. De omstandigheid dat voor raadpleging door de inspecteur van elektronisch bijgeleverde toelichtende gegevens, in het kader van de vaststelling van aanslagen geen plaats is ingeruimd, is uitsluitend een gevolg van de door de belastingdienst gekozen en derhalve mede aan de Inspec-teur toe te rekenen wijze van werken, waarvan de gevolgen niet voor rekening van een individue-le belastingplichtige zoals in dit geval belanghebbende dienen te komen.
4.5. Enig navordering rechtvaardigend feit zoals bedoeld in voormeld artikel 16 der Wet is derhalve niet aanwezig.
4.6. De Inspecteur beroept zich voor zijn navorderingsbevoegdheid, naar het Hof verstaat, voorts op de aanwezigheid van kwade trouw bij belanghebbende.
4.7. Het ligt op de weg van de Inspecteur om bewijs te leveren voor de door hem gestelde kwade trouw bij belanghebbende. Daarvan is sprake indien hij ten aanzien van het desbetreffende feit de Inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt (HR 11 juni 1997, nummer 32.299, BNB 2000/299). Onder opzet moet in dezen ook voorwaardelijk opzet worden begrepen (HR 14 juni 2000, nummer 35263, BNB 2000/299).
4.8. Voorop moet worden gesteld dat belanghebbende aan de Inspecteur de juiste gegevens ten behoeve van het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 heeft verstrekt en dat het - zoals hiervoor onder 4.4. is overwogen - uitsluitend aan de werkwijze van de Inspecteur is te wijten, dat hij - de Inspecteur - geen kennis heeft genomen van deze gegevens.
4.9. De Inspecteur stoelt zijn opvatting dat belanghebbende te kwader trouw moet worden geoordeeld in feite (zie de brief van de Inspecteur van 6 mei 2008) op de stelling dat belangheb-bende in gebreke is gebleven een van de elektronische aangifte deel uitmakende toelichting te raadplegen.
Die stelling kan, indien al juist, niet wegnemen dat het de Inspecteur is geweest die op basis van de door belanghebbende ingediende aangifte en de daarin gegeven toelichting of specificatie op eenvoudige wijze de aanslag naar het juiste bedrag had kunnen en derhalve had moeten vaststellen en vormt geen grond voor de stelling dat belanghebbende te kwader trouw moet worden geacht bij het verstrekken van de juiste inlichtingen. Ook overigens heeft de Inspecteur de door hem gestelde kwade trouw van belanghebbende niet aannemelijk gemaakt.
4.10. Slotsom: het beroep van belanghebbende is gegrond.
5. Kosten
De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op reis en verblijfkosten ter zake van het verschijnen ter zitting van de Rechtbank en van het Hof, welke kosten het Hof stelt op twee maal € 10, ofwel € 20.
6. Beslissing
Het Gerechtshof, recht doende in hoger beroep:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en, opnieuw recht doende:
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
– vernietigt de navorderingsaanslag;
– gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het voor de behandeling van het beroep voor de Rechtbank betaalde griffierecht van € 38 en het voor de behandeling van het hoger beroep voor het Hof betaalde griffierecht van € 106.
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 20, te vergoeden door de Staat.