ECLI:NL:GHARN:2008:BD9626
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- M. Hermans
- A. Melssen
- M.J. van der Meer
- Rechtspraak.nl
Dwangakkoord en goede trouw in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 5 augustus 2008, staat de vraag centraal hoe de schuldenaar kan aantonen dat hij te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden, in het licht van de wetswijziging van 1 januari 2008. Het hof verduidelijkt de relatie tussen goede trouw en een dwangakkoord, en verwijst naar een eerder arrest van 10 juli 2008. Het hof herhaalt dat het op de schuldenaar ligt om aan te tonen dat zijn schulden te goeder trouw zijn ontstaan, ook zonder dat wanbeleid wordt gesteld. Dit arrest is een vervolg op het tussenarrest van 10 juli 2008, waarin het hof eerder oordeelde over het bewijsaanbod van de partijen.
Het hof stelt dat, hoewel het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) dateert van vóór de wetswijziging, de nieuwe regels van toepassing zijn. De rechtbank had in haar eerdere beslissing niet de gelegenheid gehad om te oordelen over de vraag of de geïntimeerden konden worden toegelaten tot de WSNP. Het hof benadrukt dat de goede trouw van de schuldenaar ook van belang is bij de vraag of hij kan worden bevolen medewerking te verlenen aan een dwangakkoord.
In het dictum van het arrest wordt de mogelijkheid geboden aan de geïntimeerden om hun verzoekschrift aan te vullen met bewijsstukken die hun goede trouw onderbouwen. Het hof stelt duidelijke termijnen voor het indienen van deze stukken en geeft aan dat na deze termijnen in beginsel geen verdere mondelinge behandeling zal plaatsvinden. De uitspraak van het hof is van belang voor de interpretatie van de goede trouw in het kader van de WSNP en de verplichtingen van de schuldenaar.