ECLI:NL:GHARN:2008:BD8965

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
VI 17/06
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van een veroordeelde na nieuwe strafbare feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 30 juli 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van de officier van justitie te Rotterdam tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, had zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Op 19 oktober 2006 werd hij aangehouden voor het steken van zijn celgenoot met een mes, wat leidde tot een nieuwe veroordeling tot vier jaren gevangenisstraf voor poging tot doodslag, uitgesproken door het gerechtshof te 's-Gravenhage op 28 april 2008.

Het hof oordeelde dat, gezien de aard van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden van de veroordeelde, de vordering van de officier van justitie deels moest worden toegewezen. Het hof concludeerde dat de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde voor een deel achterwege moest blijven, in overeenstemming met artikel 15a, eerste lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafrecht. De persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, zoals vastgesteld tijdens de terechtzitting, zijn in de beoordeling meegenomen. De veroordeelde had zich ernstig misdragen tijdens zijn detentie, wat de beslissing van het hof verder onderbouwde.

De beslissing van het hof houdt in dat de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde pas zal plaatsvinden achttien maanden na het tijdstip waarop deze ten vroegste zou kunnen worden bevolen. Dit besluit is genomen in het licht van de ernst van de misdragingen en de noodzaak om de veiligheid en orde binnen de detentie-instelling te waarborgen. Het hof heeft ook rekening gehouden met een rapportage van het Pieter Baan Centrum, waaruit bleek dat de veroordeelde mogelijk lijdt aan een psychische stoornis, maar dit heeft niet geleid tot een andere uitkomst in de beoordeling van de vordering.

Uitspraak

VI-nummer: 17/06
Uitspraak: 30 juli 2008
Gerechtshof te Arnhem
Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie.
Het hof heeft te beslissen op de op 3 november 2006 ingekomen vordering van de officier van justitie te Rotterdam van 3 november 2006, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 16 juli 2008 gehoord de veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr C.T. Pittau, advocaat te Amsterdam, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling geheel toe te wijzen.
Overwegingen
Grondslag van de vordering
De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 24 mei 2005 van de rechtbank te Rotterdam opgelegde gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht en wel door een poging tot moord op een medegedetineerde, op 19 oktober 2006.
Ernstige misdraging
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken.
Veroordeelde is op 19 oktober 2006 aangehouden in verband met nieuwe strafbare feiten. Hij zou zijn celgenoot met een mes hebben gestoken. Veroordeelde is vervolgens in verzekering gesteld en vervolgens is tegen hem een bevel tot bewaring verleend.
Bij arrest van het gerechtshof te ‘s-Gravenhage is veroordeelde op 28 april 2008 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, ter zake van poging tot doodslag op 19 oktober 2006. Dit arrest is inmiddels onherroepelijk geworden.
Veroordeelde heeft zich derhalve na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beoordeling van de vordering
Nu veroordeelde voor een nieuw feit als voormeld onherroepelijk is veroordeeld, is het hof van oordeel dat is voldaan aan het gestelde bij artikel 15a, eerste lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is voorts van oordeel, dat de aard van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde voor een deel achterwege blijft. Het hof zal daarom de vordering van de officier van justitie deels toewijzen.
Het hof heeft bij het vaststellen van de duur van het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting.
Veroordeelde zat gedetineerd wegens poging tot moord. Tijdens deze detentie heeft hij ernstig gerecidiveerd door een medegedetineerde met een mes in de hals te steken. Veroordeelde is vervolgens veroordeeld wegens poging tot doodslag, een misdraging van zodanige aard en gewicht dat hem daarvoor opnieuw een langdurige gevangenisstraf is opgelegd.
In de nieuwe strafzaak is omtrent veroordeelde een rapportage opgemaakt door het Pieter Baan Centrum. In deze rapportage van 26 juni 2007 staan slechts diagnostische hypotheses geformuleerd, nu veroordeelde weigerde om medewerking te verlenen aan het onderzoek. Uit deze rapportage leidt het hof af dat niet uit te sluiten valt dat veroordeelde lijdt aan een psychische stoornis.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot het oordeel van het hof dat gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de officier van justitie, als na te melden, passend en geboden is.
Toegepaste wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
Het hof:
- Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de officier van justitie te Rotterdam en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde zal worden uitgesteld, in dier voege dat de vervroegde invrijheidstelling pas zal plaatsvinden 18 (achttien) maanden na het tijdstip waarop die ten vroegste zou kunnen worden bevolen.
Aldus gewezen door:
mr Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter
mrs J.M.J. Denie en A. van Waarden, raadsheren
in tegenwoordigheid van mr N.D. ten Elshof, griffier
en op 30 juli 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.