ECLI:NL:GHARN:2008:BD5552

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-003870-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte wegens gebrek aan bewijs van baldadigheid in Enschede

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 juni 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter te Enschede. De verdachte was aangeklaagd voor baldadigheid, omdat hij op 15 september 2006 in Enschede een vlag had neergehaald uit een vlaggenmast. Deze vlaggen, die het woord 'Jihad' op de witte baan hadden gedrukt, hingen als onderdeel van een kunstexpositie. De verdachte vond de vlaggen aanstootgevend en besloot om deze te verwijderen. Tijdens de rechtszitting heeft de verdachte verklaard dat hij de vlaggen als shockerend en haatzaaiend beschouwde, wat leidde tot zijn actie om de vlag naar beneden te halen. Hij werd daarop door de politie aangehouden.

Het hof heeft de zaak grondig onderzocht, inclusief de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman, mr. R. Oude Breuil. Het hof overwoog dat de wetgever niet expliciet heeft gedefinieerd wat onder baldadigheid moet worden verstaan. De wetsgeschiedenis geeft aan dat baldadigheid een wilsuiting veronderstelt die niet als middel, maar als doel wordt gezien. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte met de intentie handelde om kwaad te doen of overlast te veroorzaken, maar eerder om een einde te maken aan wat hij als onoorbare kunstuiting beschouwde.

Daarom heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde baldadigheid. De beslissing van het hof is gebaseerd op het gebrek aan bewijs dat de verdachte de daad van baldadigheid heeft gepleegd zoals gedefinieerd in artikel 424 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft benadrukt dat, hoewel de verdachte mogelijk andere strafbare feiten heeft gepleegd, deze niet aan de orde zijn gekomen in deze zaak, aangezien de tenlastelegging niet bewezen kon worden.

Uitspraak

Parketnummer: 21-003870-07
Uitspraak d.d.: 27 juni 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter te Enschede van 24 september 2007 in de strafzaak tegen
Verdachte
geboren te
wonende te
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 juni 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R. Oude Breuil, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen om proceseconomische redenen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
dat hij op of omstreeks 15 september 2006 te Enschede op of aan de openbare weg, de Oude Markt, tegen goederen baldadigheid heeft gepleegd, waardoor gevaar of nadeel kon worden teweeggebracht, bestaande die baldadigheid uit halen van een vlag uit een aan die weg staande vlaggenmast.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt in het bijzonder:
Op 15 september 2006 hing in het centrum van Enschede een viertal Nederlandse vlaggen, waarbij op de witte baan het woord “Jihad” was gedrukt. Deze vlaggen hingen als kunstwerk in vlaggenmasten in het kader van een jaarlijkse Enschedese expositie (het zgn. Gogbot-festival). Verdachte heeft verklaard dat de vlaggen enkele uren eerder die dag waren gehesen en dat hij daaraan aanstoot nam. Hij vond de vlaggen shockerend en haatzaaiend. Om die reden is verdachte in een vlaggenmast geklommen en heeft hij een vlag naar beneden gehaald. Daarop werd hij aangehouden door de politie.
De raadsman heeft gemotiveerd verweer gevoerd, zoals weergegeven in zijn pleitnota. Bij de beoordeling van het verweer stelt het hof voorop dat het – gelet op hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft aangevoerd – aannemelijk acht dat verdachte heeft gehandeld om de redenen die hij heeft aangegeven en niet – zoals de advocaat-generaal heeft gesteld – in een dronkemansbui. Overigens heeft verdachte ook direct tegen de politie gezegd dat hij de vlaggen haatzaaiend vond.
Door de wetgever is niet concreet omschreven wat onder baldadigheid in de zin van art. 424 Sr moet worden verstaan. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever dit probleem onder-kend. “Artikel 424 Sr is juist geschreven voor de vele gevallen waarin baldadigheid op zich zelve niet zou vallen onder eene bepaling van het Tweede Boek. Bijv. op het doen schrikken van paarden, het werpen van sneeuwballen, het werpen van vuil tegen een huis, het bekladden van een pas geverfde deur, kortom op feiten, die op zich zelve beschouwd niet of althans niet in den regel niet vallen onder de bepalingen van het Tweede Boek.”
In de memorie van toelichting wordt voorts overwogen dat baldadigheid een “zeer eigenaardige wilsuiting” veronderstelt die niet, zoals bij de meeste opzettelijke handelingen, als middel is aan te merken, maar juist als doel.
Voor baldadig handelen moet blijken van handelen met de wil om kwaad te doen of een ander overlast te berokkenen.
Verdachte heeft de vlag neergehaald met het doel een einde te maken aan de zijns inziens onoorbare kunstuiting.
Gelet op de wetsgeschiedenis en de daarin neergelegde bedoeling van de wetgever met de strafbaarstelling van baldadigheid en de betekenis die in de jurisprudentie daaraan is gegeven, is het hof van oordeel dat van baldadigheid in de zin van de wet geen sprake is.
Dat verdachte met zijn handelwijze mogelijk ongerechtvaardigd andere strafbepalingen heeft overtreden, dient in het licht van de door de tenlastelegging bepaalde omvang van de zaak onbesproken te blijven.
Het neerhalen van de vlag is onder de gegeven omstandigheden derhalve niet aan te merken als baldadig. Nu deze term ook in de tenlastelegging wordt vermeld en dit bestanddeel niet bewezen kan worden, moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr A.G. Coumans, voorzitter,
mr M. Barels en mr A. van Waarden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr A.C. Wormgoor, griffier,
en op 27 juni 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr A. van Waarden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.