Parketnummer: 24-002012-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-607011-07
Arrest van 2 juni 2008 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 augustus 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1962] te distrikt Suriname (Suriname),
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in P.I.V. HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis,
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 30 januari 2008, 7 april 2008 en 19 mei 2008, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van doodslag zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 3.433,81 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 04 januari 2007 in de gemeente [gemeente] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp stekend en/of snijdend voorwerp, in de buikstreek gestoken/gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd, zodat zij moet worden vrijgesproken van hetgeen impliciet primair (moord) aan verdachte is ten laste gelegd.
Bewijsmotivering
Beroep op bewijsuitsluiting
De raadsman heeft ter zitting van het hof betoogd dat de verklaringen van verdachte, die zij op 4 en 5 januari 2007 heeft afgelegd, van het bewijs dienen te worden uitgesloten nu er - volgens de raadsman - sprake is geweest van een ontoelaatbare verhoormethode, dan wel van ernstige onregelmatigheden tijdens die verhoren. Gesteld wordt dat verdachte is gestuurd, gemanipuleerd en onder ontoelaatbare druk is gezet en dat er essentiële en voor verdachte ontlastende verklaringen niet in het proces-verbaal zijn opgenomen. Verdachte verkeerde in shock, waardoor zij anders zou hebben verklaard. Daarnaast had zij niet de beschikking over haar bril, terwijl zij zonder bril slecht kan lezen. Voorts zou zij de genoemde verklaringen hebben ondertekend, omdat haar werd medegedeeld dat de rechtbank er zwaar aan zou tillen indien zij niet zou tekenen, terwijl zij door haar emoties niet in staat was om een en ander te begrijpen.
Het hof ziet geen aanleiding de verklaringen van verdachte, die zij op 4 en 5 januari 2007 bij de politie heeft afgelegd, van het bewijs uit te sluiten. Het hof is op grond van het volgende tot dat oordeel gekomen.
Verdachte is door de politie verhoord op 4, 5 en 9 januari 2007 en op 14 februari 2007. Het verhoor op 9 januari 2007 heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de toenmalige raadsvrouw van verdachte, mr. Aalmoes. Daarnaast is zij door de rechter-commissaris gehoord op 5 januari 2007 en op 10 januari 2007. Het eerste verhoor heeft in het bijzijn van mr. Verheul plaatsgevonden en het tweede verhoor in het bijzijn van mr. Aalmoes. Bij geen van de verhoren die in het bijzijn van een advocaat hebben plaatsgevonden en ook niet bij het verhoor op 14 februari 2007, heeft verdachte te kennen gegeven dat de eerdere verhoren op ongeoorloofde wijze hadden plaatsgevonden, dat zij onder druk was gezet en dat de inhoud van de processen-verbaal onjuist en/of onvolledig waren. In tegendeel, zij heeft tijdens beide verhoren bij de rechter-commissaris verklaard dat haar bij de politie afgelegde verklaringen juist waren en dat zij bij die verklaringen bleef. Van bedoelde verhoren zijn geen audiovisuele opnamen gemaakt. Tegen die achtergrond zijn op verzoek van verdachte de verbalisanten [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen ter terechtzitting van het hof gehoord. Zij hebben verklaard dat verdachte tijdens de verhoren weliswaar emotioneel was, doch dat de verhoren van verdachte op rustige wijze zijn verlopen en dat verdachte allerminst onder druk is gezet om een bepaalde verklaring af te leggen, dan wel om haar verklaringen te ondertekenen. Voorts hebben genoemde getuigen verklaard dat verdachte haar verklaringen zelf heeft doorgelezen, terwijl getuige [getuige 1] in dit verband heeft verklaard dat meerdere opmerkingen van verdachte in haar verklaring zijn verwerkt, waarna verdachte de verklaring heeft ondertekend.
Noch in de verklaringen die verdachte in het bijzijn van een advocaat heeft afgelegd, noch in hetgeen de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] met betrekking tot het verloop van de verhoren hebben verklaard ziet het hof een aanwijzing die de conclusie rechtvaardigt dat verdachte onder druk is gezet door de verbalisanten. Het hof acht derhalve geenszins aannemelijk dat verdachte haar verklaringen niet in vrijheid heeft afgelegd.
Vaststaande feiten
Bij de bespreking van de overige verweren van de raadsman gaat het hof uit van de volgende feiten, welke uit de bewijsmiddelen voortvloeien.
Het slachtoffer [slachtoffer] had een relatie met [getuige 4], de dochter van verdachte. Toen [slachtoffer] was gedetineerd werd deze relatie beëindigd. Op 4 januari 2007 werd [slachtoffer], eerder dan door [getuige 4] verwacht, in vrijheid gesteld. Op diezelfde dag heeft [slachtoffer] zich naar de woning van [getuige 4] begeven teneinde haar eigendommen op te halen. Haar neef [getuige 5] heeft haar daarbij vergezeld. [slachtoffer] klopte op de deur, waarna verdachte de deur heeft geopend. [slachtoffer] probeerde de woning binnen te dringen, maar verdachte slaagde erin [slachtoffer] buiten te houden en de deur weer te sluiten.(1),(2),(3)
Verdachte is naar het woongedeelte op de eerste etage gegaan, waarna op haar verzoek door [getuige 4] het alarmnummer 112 is gebeld. Verdachte heeft vervolgens een raam geopend en via het open raam contact gehad met [getuige 5] en [slachtoffer], die haar meedeelden dat zij alleen kwamen om de goederen van [slachtoffer] op te halen. Hierop is verdachte nogmaals naar beneden gegaan. Zij nam toen een keukenmes mee naar beneden. Korte tijd daarna is ook [getuige 4] naar beneden gegaan. Nadat verdachte de deur van de woning, met het mes in haar hand, had geopend, probeerde [slachtoffer] opnieuw de woning binnen te dringen. In de kleine hal, die ongeveer 1,5 bij 1,5 meter groot is, ontstond een vechtpartij tussen verdachte en [slachtoffer]. Zowel [getuige 5] als [getuige 4] was in diezelfde kleine ruimte aanwezig. Tijdens het gevecht heeft verdachte met het mes een zodanige beweging gemaakt, dat het mes [slachtoffer] onder het borstbeen raakte en vrijwel rechtstandig in het lichaam werd gestoken. Ten gevolge daarvan is [slachtoffer] ter plaatse overleden.(4),(5),(6),(7)
Arts en patholoog B. Kubat heeft de sectie op het slachtoffer verricht en heeft geconstateerd dat door een steek het middenrif is geperforeerd, het hartzakje en de rechter harthelft zijn doorstoken, de rechterkransslagader is doorsneden, de middenkwab is geschampt en dat de onderste helft van de bovenkwab van de rechterlong is ingestoken. Kubat heeft geconcludeerd dat de verbloeding en de weefselschade zijn opgetreden ten gevolge van een steekverwonding en dat het letsel met de daaruit voortvloeiende verbloeding en weefselschade het overlijden volledig verklaart.(8)
Opzet
De raadsman heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat verdachte niet het opzet had om [slachtoffer] te steken. Hij voert daartoe aan dat noch [getuige 4], noch [getuige 5] heeft gezien dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt. Hoewel getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij uit de woning een arm heeft zien komen die een stekende beweging maakte en [slachtoffer] in de buik raakte, volgt uit zijn verklaring tevens dat hij daarbij geen mes heeft gezien. Daarnaast heeft hij vanuit zijn woning niet kunnen zien wat er in de woning van [getuige 4] gebeurde, terwijl de schermutseling in de hal heeft plaatsgevonden. Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat de mogelijkheid bestaat dat [slachtoffer] in het mes is gelopen c.q. gesprongen. Niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] op de boodschappentas met daarin de tatoeëermachine is gaan staan en vanaf die hoogte in het mes is gevallen of gesprongen, aldus de raadsman. Ook is het mogelijk dat verdachte tijdens de schermutseling naar achteren is gevallen waardoor [slachtoffer] ten opzichte van haar hoger is komen te staan. Op grond hiervan heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de hiervoor omschreven feitelijke omstandigheden leidt het hof af dat verdachte - toen zij voor de tweede maal de deur van de woning opende - rekening hield met de mogelijkheid dat de situatie opnieuw uit de hand zou lopen. Verdachte heeft een mes gepakt alvorens naar de voordeur te lopen en heeft met het mes in haar hand de deur geopend. Verdachte heeft aldus welbewust met het mes in haar hand de confrontatie met [slachtoffer] gezocht. De daarop ontstane vechtpartij heeft plaatsgevonden in een erg kleine ruimte van 1,5 bij 1,5 meter, waarin op dat moment vier personen aanwezig waren. Mede gelet op de (royale) omvang van het keukenmes en de kleine ruimte waarin de vechtpartij heeft plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij [slachtoffer] op een dusdanige wijze met het mes zou raken dat [slachtoffer] hierdoor zou komen te overlijden.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat er sprake is geweest van een ongeval, dan wel een ongelukkige samenloop van omstandigheden, acht het hof niet aannemelijk dat [slachtoffer] in het mes is gesprongen of gevallen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de richting van het steekkanaal opvallend vertikaal was. Hoewel de richting van het steekkanaal zou kunnen worden verklaard door een sprong of een val van het slachtoffer, verklaart noch verdachte, noch een van de twee aanwezige getuigen van de vechtpartij dat [slachtoffer] op een tas is gaan staan en dat zij is gesprongen of gevallen. Op grond daarvan stelt het hof vast dat er geen sprake is geweest van een sprong of een val van de zijde van het slachtoffer. Ook van een omstandigheid waarbij er sprake is geweest van een ongeval of een ongelukkige samenloop van omstandigheden, is het hof niet gebleken.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en acht bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
zij op 04 januari 2007 in de gemeente [gemeente] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, die [slachtoffer] met een mes in de buikstreek gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld impliciet subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
impliciet subsidiair: doodslag.
Strafbaarheid
(Putatief) noodweer
De raadsman heeft een beroep gedaan op (putatief) noodweer. Verdachte wist van het gewelddadige karakter van de relatie tussen haar dochter en [slachtoffer]. Ook wist zij dat [slachtoffer] zeer gewelddadig kon zijn. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat [slachtoffer], nadat verdachte voor de tweede maal de deur had geopend, op een zeer agressieve wijze op verdachte af kwam lopen en dat zij direct door [slachtoffer] werd aangevallen. Derhalve was er sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Daarnaast stond zij ingeklemd tussen haar dochter enerzijds en [slachtoffer] en [getuige 5] anderzijds. Daardoor was het voor verdachte niet mogelijk om zich door een vlucht aan de aanranding te onttrekken. Ook vanwege het feit dat verdachte slecht ter been is, was zij niet in staat om weg te rennen. Het is, aldus de raadsman, aannemelijk dat verdachte vanaf het moment waarop [slachtoffer] voor de woning stond zodanig geëmotioneerd is geraakt en gebleven, dat zij zich ten gevolge van die toestand niet heeft gerealiseerd dat zij anders kon handelen dan zij heeft gedaan.
Het hof verwerpt dit beroep op (putatief) noodweer. Het hof overweegt dat een beroep op noodweer kan slagen indien iemand wordt geconfronteerd met een situatie waarop hij niet bedacht hoefde te zijn. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake. Verdachte kende de gewelddadige geschiedenis van [slachtoffer] en wist dat de relatie tussen [slachtoffer] en [getuige 4] onder meer werd gekenmerkt door gewelddadige incidenten. Daarnaast was de situatie al uit de hand gelopen toen verdachte voor de eerste maal de deur had geopend. Verdachte moest er daarom rekening mee houden dat bij het voor de tweede keer openen van de deur zich een situatie zou voordoen, die gelijk zou zijn aan, althans vergelijkbaar met de eerste keer. Uit het dossier leidt het hof af dat verdachte daarmee ook daadwerkelijk rekening heeft gehouden. In het gedrag van [slachtoffer] zag verdachte immers aanleiding haar dochter op te dragen het alarmnummer te bellen. Echter zonder de komst van de politie af te wachten heeft verdachte zichzelf bewapend met het keukenmes, is zij naar beneden gegaan en heeft zij de deur opnieuw voor [slachtoffer] geopend. Daarna is er aan de voordeur een situatie ontstaan, die nagenoeg identiek was aan de bij gelegenheid van die eerste keer ontstane situatie. Gelet op het vorenstaande, beschouwd in onderling verband en samenhang, is het hof van oordeel dat verdachte zelf de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht. Derhalve komt aan verdachte een te honoreren beroep op (putatieve) noodweer niet toe. Dit brengt mee dat het beroep op (putatief) noodweer moet worden verworpen.
(Putatief) noodweerexces
De raadsman heeft tevens een beroep op (putatief) noodweerexces gedaan. Hij heeft betoogd dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, omdat - aldus de raadsman - het zich met een mes verweren door verdachte het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, te weten de angst en paniek om tijdens het gevecht met [slachtoffer] en [getuige 5] zelf het leven te verliezen of ernstig gewond te raken en de angst en paniek dat haar dochter en/of kleinkind iets zou overkomen indien zij niet zou kunnen voorkomen dat [slachtoffer] en [getuige 5] de woning zouden binnendringen. Deze gemoedsbeweging is - aldus de raadsman - veroorzaakt door een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, te weten de verbale en fysieke agressie van [slachtoffer] en [getuige 5].
Zoals het hof hiervoor in het kader van het beroep op noodweer heeft overwogen, is er geen sprake geweest van een situatie waarin verdachte zich kan beroepen op noodweer. Nu het bestaan van een (putatieve) noodweersituatie een voorwaarde voor een geslaagd beroep op noodweerexces is, verwerpt het hof reeds op grond van het ontbreken van de noodweersituatie dit verweer van de raadsman.
Psychische overmacht
De raadsman van verdachte heeft voorts een beroep op psychische overmacht gedaan. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat verdachte aan het 'battered women syndrome' lijdt en dat zij aldus het feit heeft gepleegd onder invloed van een (psychische) drang waaraan zij geen weerstand kon en behoefde te bieden. De raadsman baseert het bestaan van bedoeld syndroom op het feit dat haar dochter een langdurige en problematische relatie heeft gehad, waarin door [slachtoffer] is gedreigd met geweld en ook daadwerkelijk geweld is gebruikt jegens [getuige 4]. Verdachte was daarvan op de hoogte. Daarnaast is verdachte zelf vanaf zeer jonge leeftijd veelvuldig verkracht/misbruikt en mishandeld. Het is aannemelijk dat dit het 'battered women syndrome' heeft versterkt, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer op grond van het volgende. De stelling van de raadsman dat verdachte aan het 'battered women syndrome' lijdt vindt op geen enkele wijze steun in de door de deskundigen opgemaakte rapportages omtrent de persoon van de verdachte. Ook overigens heeft het hof uit de inhoud van het dossier of uit de behandeling ter zitting geen enkele aanwijzing gekregen die tot de conclusie moet leiden dat verdachte aan genoemd syndroom lijdt en dat verdachte het bewezenverklaarde feit derhalve onder invloed van een (psychische) drang waaraan zij geen weerstand kon en behoefde te bieden heeft gepleegd.
Toerekeningsvatbaarheid
Omtrent de persoon van verdachte is op 29 april 2008 gerapporteerd door F. Koenraadt, psycholoog NIP en vast beëdigd gerechtelijk deskundige. Deze rapportage houdt als conclusie onder meer in:
'Tijdens het onderzoek werd bij betrokkene een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een milde persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met borderline trekken, en inherent daaraan theatrale trekken, geconstateerd. Deze psychische conditie bestond ook ten tijde van het begaan van het haar ten laste gelegde. Tevens worden tijdens het onderzoek licht depressieve kenmerken waargenomen. De geconstateerde psychische stoornis vormt de bodem waarop het ten laste gelegde tot stand kon komen.
De sociale omstandigheden en de persoonlijke, psychische conditie zijn voor de doorwerking van die psychische stoornis van te onderscheiden betekenis. Betrokkene bezat tijdens het begaan van de haar ten laste gelegde feiten wel inzicht in de ongeoorloofdheid en wederrechtelijkheid van het haar ten laste gelegde, maar was minder dan de gemiddeld normale mens in staat haar wil overeenkomstig dat inzicht te bepalen. Ondergetekende concludeert dat aan betrokkene het plegen van het haar ten laste gelegde slechts in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.'
Ook door H.A. Gerritsen, forensisch psychiater, is omtrent de persoon van verdachte gerapporteerd. De rapportage, gedateerd op 13 mei 2008, houdt onder meer als conclusie in:
'Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de zin van recidiverende depressieve episodes en een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de zin van een milde persoonlijkheidsstoornis met enige borderline en theatrale kenmerken. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit leed betrokkene aan die gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens.
Er bestaat enige relatie tussen het ten laste gelegde feit en de psychopathologie. Onderzochte raakte in paniek/werd angstig toen ze zich bedreigd voelde door het slachtoffer. Het is aannemelijk dat betrokkene zich meer dan een gemiddeld stabiele persoon gealarmeerd voelde, passend bij haar getraumatiseerde achtergrond en persoonlijkheidsontwikkeling. Ondergetekende adviseert om betrokkene als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.'
Het hof neemt vorenstaande conclusies en adviezen over en maakt die tot de zijne. Het hof is derhalve van oordeel, dat bij verdachte ten tijde van het hiervoor bewezen verklaarde feit een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens bestond, dat het feit de verdachte slechts in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande acht het hof verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte is op 4 januari 2007 met een keukenmes in de hand een gevecht aangegaan met het latere slachtoffer [slachtoffer]. Tijdens dit gevecht heeft verdachte het slachtoffer in de buik gestoken. Het slachtoffer heeft hierdoor dusdanig ernstig letsel aan belangrijke inwendige organen opgelopen, dat zij hieraan is overleden.
Het bewezenverklaarde betreft een zeer ernstig feit, waarvoor slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur een passende straf is. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met het volgende.
Het opzettelijk benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. Verdachte heeft door haar handelen een jong leven beëindigd. De rechtsorde is door de doodslag ernstig geschokt. Daarnaast heeft verdachte de nabestaanden van het slachtoffer veel leed berokkend.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 8 januari 2008, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een dergelijk strafbaar feit is veroordeeld. Daarnaast houdt het hof rekening met het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was.
Voor een feit als het onderhavige geldt in beginsel als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Evenals de rechtbank is het hof echter van oordeel dat rekening dient te worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waarbij het hof met name acht slaat op de omstandigheid dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. Gelet daarop acht het hof de door de rechtbank opgelegde straf in beginsel een passende. Het hof beschikt echter, anders dan de rechtbank, over rapportages die zijn opgemaakt omtrent de persoon van de verdachte. Uit die rapportages volgt dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit. Daarin ziet het hof aanleiding om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan en door de advocaat-generaal gevorderd. Gelet op het voorgaande zal het hof aan verdachte een gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.
Detentiegeschiktheid
De raadsman heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat verdachte detentieongeschikt is, nu zij lijdt aan de ziekte sarcoïdose en dat zij daarvoor steeds intensievere medicatie en begeleiding nodig heeft. De raadsman heeft betoogd dat de benodigde voorzieningen daarvoor zullen ontbreken gedurende haar detentie. Daarnaast dienen periodiek diverse onderzoeken te worden gedaan in een ziekenhuis.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de ziekte waaraan verdachte lijdt, niet tot detentieongeschiktheid leidt. De medische verzorging van gedetineerden wordt primair verzorgd door de medische dienst van de inrichting van verblijf, zonodig aangevuld met zorg van gezondheidsinstellingen buiten de penitentiaire inrichting. Aldus is gewaarborgd dat verdachte de benodigde medische verzorging krijgt. Daarnaast zijn zeer recent rapportages opgemaakt omtrent verdachte. Uit deze rapportages komt niet naar voren dat verdachte detentieongeschikt zou zijn. Nu daarvoor ook geen andere aanknopingspunten zijn, is het hof van oordeel dat verdachte detentiegeschikt moet worden geacht.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Voor zover de benadeelde partij in het geding in hoger beroep haar vordering heeft vermeerderd, dient zij in die vermeerdering van haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien een benadeelde partij haar in eerste aanleg ingestelde vordering in het geding in hoger beroep niet kan vermeerderen. Het hof bepaalt daarbij, dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering is voor het overige van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen tot een bedrag van € 3.433,81.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Het hof zal voormeld bedrag tevens in de vorm van de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f (oud) en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte impliciet primair (moord) ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het verdachte impliciet subsidiair (doodslag) ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld impliciet subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van drieduizend vierhonderddrieëndertig euro en eenentachtig cent;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van drieduizend vierhonderddrieëndertig euro en eenentachtig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zevenenveertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. G. Dam, in tegenwoordigheid van mr. C. Coster als griffier.
(1) Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 4 januari 2007 op ambtseed opgemaakt door [getuige 1], hoofdagent van politie, Districtsrecherche (dossierpagina's 158 en 159 van het dossierproces-verbaal)
(2) Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 5 januari 2007 op ambtseed/belofte opgemaakt door [getuige 2], inspecteur van politie, Districtsrecherche, en [getuige 3], agent van politie Almere-Stad-West (dossierpagina's 163 en 165 van het dossierproces-verbaal)
(3) Proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 4 januari 2007 op respectievelijk ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, Basiseenheid Almere Oost, en [verbalisant 2], aspirant van politie, Basiseenheid Almere Oost (dossierpagina's 95 tot en met 97 van het dossierproces-verbaal)
(4) Proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof d.d. 30 januari 2008
(5) Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 4 januari 2007 op ambtseed opgemaakt door [getuige 1], hoofdagent van politie, Districtsrecherche (dossierpagina 160 van het dossierproces-verbaal)
(6) Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 5 januari 2007 op ambtseed/belofte opgemaakt door [getuige 2], inspecteur van politie, Districtsrecherche, en [getuige 3], agent van politie Almere-Stad-West (dossierpagina 165 van het dossierproces-verbaal)
(7) Proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 4 januari 2007 op respectievelijk ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, Basiseenheid Almere Oost, en [verbalisant 2], aspirant van politie, Basiseenheid Almere Oost (dossierpagina's 97 en 98 van het dossierproces-verbaal)
(8) Sectieverslag d.d. 5 januari 2007 opgemaakt door dr. B. Kubat, arts en patholoog, NFI zaaknr.: 2007.01.05.001, bijlage 8 van het dossier