ECLI:NL:GHARN:2008:BD1681

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001112-05
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep na intrekking door verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht van 28 februari 2005. De verdachte, die in detentie verbleef, had hoger beroep ingesteld, maar trok dit beroep in via een akte van intrekking, gedateerd 20 februari 2008. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 26 augustus 2005, 23 juni 2006 en 27 februari 2008. Tijdens deze zittingen heeft de advocaat-generaal aangegeven geen belang te hebben bij de voortzetting van het hoger beroep, en dat hij dezelfde straf zou eisen als in eerste aanleg was opgelegd.

Het hof overwoog dat, hoewel de behandeling van de zaak al was aangevangen, de intrekking van het hoger beroep door de verdachte niet meer kon worden teruggedraaid. De wetgeving, specifiek artikel 453 van het Wetboek van Strafvordering, staat geen intrekking meer toe zodra de behandeling is begonnen. Het hof concludeerde dat er geen 'enig in rechte te respecteren belang' was voor de verdachte om het hoger beroep voort te zetten, vooral gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder eerdere aanhoudingen en instructies, zoals een rogatoire commissie in Engeland.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, waarmee de zaak werd beëindigd zonder inhoudelijke beoordeling. Dit arrest benadrukt de procedurele aspecten van het intrekken van hoger beroep en de voorwaarden waaronder een niet-ontvankelijkverklaring kan plaatsvinden.

Uitspraak

Parketnummer: 21-001112-05
Uitspraak d.d.: 27 februari 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 28 februari 2005 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans uit anderen hoofde verblijvende in [detentieadres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 26 augustus 2005, 23 juni 2006 en 27 februari 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de advocaat-generaal alsmede door verdachte en zijn raadsman, mr L. de Leon, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens een akte intrekking rechtsmiddel, gedateerd 20 februari 2008, wenst verdachte het hoger beroep niet langer te handhaven.
Hoewel het hoger beroep is ingetrokken, nadat de behandeling van de zaak in hoger beroep al is aangevangen, zal het hof in dit specifieke geval aan de intrekking het door verdachte gewenste gevolg verbinden door verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Ingevolge artikel 453, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk nu de behandeling van de zaak reeds was aangevangen. In voorkomend geval kan de verdachte echter niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege het ontbreken van ‘enig in rechte te respecteren belang’ bij een verdere behandeling en uitspraak.
Verdachte heeft verklaard geen belang meer te hebben bij de voortzetting van het appel.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat behandeling van de zaak in hoger beroep wel dient te worden voortgezet, nu de inhoudelijke behandeling reeds was aangevangen en de zaak zelfs voor nadere onderzoekshandelingen verwezen is naar de rechter-commissaris.
De advocaat-generaal heeft doen blijken inhoudelijk ook geen belang te hebben bij voortzetting. Hij gaf aan dezelfde straf te willen eisen als in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof overweegt hieromtrent in dit stadium van de zaak eveneens geen belang bij het voortzetten van het hoger beroep te zien.
Naar het oordeel van het hof staat de omstandigheid dat de behandeling van de zaak een aantal malen is aangehouden en meer in het bijzonder dat er instructie, waaronder een rogatoire commissie in Engeland, heeft plaatsgevonden, in deze zaak niet aan niet-ontvankelijkverklaring in de weg.
De situatie laat zich op dit punt vergelijken met die, waarin op grond van artikel 411a van het Wetboek van Strafvordering nader onderzoek is verricht. Na afronding daarvan staat het een partij, die in hoger beroep is gekomen, vrij om het hoger beroep alsnog in te trekken. De door de overheid gepleegde inspanningen en gemaakte kosten zijn daarom geen doorslaggevende factor bij de afweging of de zaak in hoger beroep moet worden beëindigd met een niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn hoger beroep of met een inhoudelijk oordeel over de zaak.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr A.G. Coumans, voorzitter,
mr R. van den Heuvel en mr A. van Waarden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr B.P. Snijder, griffier,
en op 27 februari 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.