ECLI:NL:GHARN:2008:BD0454

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
VI 10/07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot achterwege blijven van vervroegde invrijheidstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 4 april 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van de advocaat-generaal tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van 30 maanden had opgelegd gekregen, had een vordering ingediend om vervroegd vrij te komen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de aard van de bewezen feiten, waaronder ernstige misdragingen tijdens de detentie, rechtvaardigt dat de vervroegde invrijheidstelling geheel achterwege blijft. Het hof heeft hierbij artikel 15a, eerste lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafrecht toegepast, dat stelt dat vervroegde invrijheidstelling kan worden geweigerd indien de veroordeelde zich ernstig heeft misdragen na de aanvang van de tenuitvoerlegging van de straf.

Tijdens de zitting heeft de raadsman van de veroordeelde aangevoerd dat zijn cliënt positief bezig is en deelcertificaten als meubelmaker heeft behaald. Hij pleitte voor het opstellen van een voorlichtingsrapport om de huidige omstandigheden van de veroordeelde in overweging te nemen. Het hof heeft echter geoordeeld dat het niet gebruikelijk is om een voorlichtingsrapport op te laten maken in het kader van de vervroegde invrijheidstelling en dat het hof voldoende geïnformeerd was om een beslissing te nemen.

De beslissing van het hof is genomen na zorgvuldige overweging van de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde en de ernst van de feiten waarvoor hij was veroordeeld. Het hof heeft geconcludeerd dat de vordering van de advocaat-generaal volledig moet worden toegewezen, en dat de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde in zijn geheel achterwege zal blijven. De uitspraak is gedaan in het kader van de rechtsgang en is openbaar uitgesproken in de zitting van 4 april 2008.

Uitspraak

VI-nummer: 10/07
Uitspraak: 4 april 2008
Gerechtshof te Arnhem
Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie.
Het hof heeft te beslissen op de op 25 september 2007 ingekomen vordering van de advocaat-generaal te Amsterdam van 25 september 2007, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van:
[VEROORDEELDE],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 21 maart 2008 gehoord de raadsman van veroordeelde, mr S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling geheel toe te wijzen.
Overwegingen
De raadsman van veroordeelde heeft ter terechtzitting aangevoerd dat op de registratiekaart, houdende de detentiestatus van zijn cliënt, een oude zaak staat vermeld met het parketnummer [nummer]. Deze zaak is volgens de raadsman onterecht meegenomen bij het bepalen van de datum van de vervroegde invrijheidsstelling en de daarop gegronde vordering, nu zijn cliënt de in die zaak opgelegde gevangenisstraf reeds in 2002 heeft uitgezeten.
Het hof merkt hieromtrent op dat uit de registratiekaart niet blijkt dat de straf in de zaak met het parketnummer [nummer] van invloed is geweest op de onderhavige datum van vervroegde invrijheidsstelling. In het detentieoverzicht op de registratiekaart is namelijk te zien dat er ten aanzien van die zaak geen straf meer resteert. Derhalve is er bij de vordering rekening gehouden met de juiste straf en is de vordering tijdig ingediend.
Grondslag van de vordering
De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij arrest van 7 oktober 2004 van gerechtshof te Amsterdam opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 15a, eerste lid onder b Wetboek van Strafrecht
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken.
Blijkens het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 8 maart 2007 is veroordeelde onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van tweeënhalf jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, terzake van onder meer medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, medeplegen van mishandeling en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III. Deze feiten heeft de veroordeelde begaan ten tijde van zijn ongeoorloofde onttrekking aan zijn detentie.
De raadsman van veroordeelde heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zijn cliënt tijdens deze ongeoorloofde onttrekking aan de detentie in de veronderstelling was dat hij niet meer terug hoefde te keren naar de inrichting. Zijn cliënt is namelijk gedurende de onttrekking in aanraking geweest met de politie en hij heeft een nieuw paspoort gehaald. Beide keren is hij niet aangesproken op het feit dat hij zich ongeoorloofd aan de detentie onttrok. Volgens de raadsman had men zijn cliënt terug moeten (laten) sturen naar de inrichting. Dat zijn cliënt niet is teruggekeerd naar de inrichting is derhalve niet volledig te wijten aan zijn cliënt.
Het hof merkt hieromtrent op dat, wat ook zij van de omstandigheden die door de raadsman zijn aangevoerd, op veroordeelde zelf de plicht bleef rusten terug te keren naar de inrichting.
Beoordeling van de vordering
Het hof is van oordeel dat is voldaan aan het gestelde bij artikel 15a, eerste lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is voorts van oordeel, dat de aard van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde geheel achterwege blijft. Het hof zal daarom de vordering van de advocaat-generaal toewijzen, als na te melden.
Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde voor zover daarvan is gebleken ter terechtzitting.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het spijtig is dat niet gekeken is naar de huidige omstandigheden van zijn cliënt, nu hij positief bezig is en deelcertificaten als meubelmaker heeft behaald. De raadsman heeft opgemerkt het wenslijk te vinden hieromtrent een voorlichtingsrapport te laten opmaken.
Het hof merkt hieromtrent op dat het niet gebruikelijk is en in beginsel niet noodzakelijk is om in het kader van de vervroegde invrijheidsstelling omtrent een veroordeelde een voorlichtingsrapport op te laten maken. Veroordeelde is niet ter terechtzitting verschenen. In casu acht het hof zich voldoende voorgelicht om op de vordering te kunnen beslissen.
Toegepaste wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
Het hof:
Wijst toe de vordering van de advocaat-generaal te Amsterdam en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde in zijn geheel achterwege zal worden gelaten.
Aldus gewezen door:
mr H.G.W. Stikkelbroeck, voorzitter
mrs J.D. den Hartog en W.R. Rosingh, raadsheren
in tegenwoordigheid van mr B.T.H. Janssen, griffier
en op 4 april 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.