ECLI:NL:GHARN:2008:BC9911

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.008.013
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Spek
  • M. Vaessen
  • J. van der Pol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 288 Faillissementswet in het kader van schuldsanering en gokverslaving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 maart 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door de rechtbank Arnhem. De appellant, een 27-jarige alleenstaande man, had een totale schuldenlast van ruim € 47.000,-, waarvan een aanzienlijk deel was ontstaan door zijn gokverslaving. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, en dat er gegronde vrees bestond dat hij zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet zou nakomen. De appellant was van mening dat de voorwaarde van een jaar begeleiding van verslavingszorg buitenwettelijk was en in strijd met zijn persoonlijke levenssfeer, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2008 was de appellant niet verschenen, maar zijn procureur heeft een schriftelijke toelichting gegeven. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant sinds november 2007 een vaste baan had en bezig was zijn financiële situatie te verbeteren, maar dat hij geen objectieve bewijsstukken had overgelegd die zijn stelling dat hij zijn gokverslaving onder controle had, konden ondersteunen. Het hof oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek te goeder trouw was geweest, en dat zijn verzoek om schuldsanering daarom moest worden afgewezen.

Het hof heeft het beroep op artikel 8 EVRM verworpen, omdat er geen sprake was van de gestelde voorwaarde van een jaar begeleiding. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de afwijzing van het verzoek tot schuldsanering werd bevestigd.

Uitspraak

3 maart 2008
eerste civiele kamer
zaaknummer 104.008.013
rekestnummer (oud) 2007/1523
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. E. Klijn.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 17 december 2007 is het verzoek van appellant (hierna te noemen: [appellant]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 24 december 2007 per fax en op 27 december 2007 per gewone post ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 februari 2008. [appellant] is ondanks behoorlijke oproeping niet verschenen. Namens hem verscheen zijn procureur, die zich heeft bediend van een schriftelijke toelichting met bijlagen.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Uit de stukken en het verhoor ter zitting is gebleken dat [appellant] een 27-jarige alleenstaande man is met een totale schuldenlast van ruim € 47.000,-, waaronder twee bancaire schulden aan ABN AMRO en de Rabobank van in totaal € 27.405,78, een schuld aan Telfort van € 10.869,07 en een schuld aan Menzis van € 2.042,58. Voorts is gebleken dat [appellant] op 1 november 2007 als service agent voor onbepaalde tijd in dienst is getreden van [...] VOF tegen een brutosalaris van € 1.825,20 per maand op basis van een 36-urige werkweek.
3.2 De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat hij ten aanzien van het ontstaan van de schulden niet te goeder trouw is geweest, nu deze schulden zijn ontstaan als gevolg van zijn gokverslaving. De rechtbank is voorts van oordeel dat gegronde vrees bestaat dat [appellant] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen, nu, kort gezegd, niet is gebleken van een bestendige periode dat [appellant] “gokvrij” is geweest en het bestaan van een gokvrije periode ook niet wordt ondersteund of bevestigd door een professionele instantie voor verslavingszorg, zoals De Grift. De gegronde vrees wordt nog bevestigd door de vaststelling dat twee eerdere pogingen om tot een minnelijke schuldregeling te komen door de persoonlijke omstandigheden van [appellant] zijn mislukt.
3.3 [appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en stelt op de eerste plaats dat de voorwaarde om bewijsbaar een jaar begeleiding van verslavingszorg te hebben, buitenwettelijk is en in strijd met de persoonlijke levenssfeer/vrijheid als bedoeld in artikel 8 EVRM. [appellant] is voorts van mening dat de rechtbank zijn persoonlijke omstandigheden en zijn inspanningen om naar beste kunnen zijn verplichtingen na te komen, onvoldoende heeft meegewogen. Door zijn schulden had hij problemen met zijn ziektekostenverzekeraars, waardoor begeleiding door verslavingszorginstanties niet gewaarborgd was. Desondanks is [appellant] er geheel op eigen kracht in geslaagd zijn gokverslaving onder controle te krijgen en heeft hij sinds november 2007 een vaste baan waarin hij adequaat functioneert en waarmee hij een inkomen verdient van circa € 1.350,- netto per maand, exclusief vakantiegeld. Daarnaast is hij druk doende geweest zijn financiële zaken op orde te stellen. Hij heeft inmiddels afbetalingsregelingen getroffen met een aantal schuldeisers voor een totaalbedrag van € 810,- per maand. Hieruit blijkt dat hij zijn verslavingsproblematiek, die als voornaamste oorzaak van zijn schulden moet worden gezien, te boven is. Het mislukken van de minnelijke trajecten werd vooral veroorzaakt doordat [appellant] indertijd was aangewezen op incidenteel uitzendwerk.
3.4 Het hof stelt voorop dat het verzoek van [appellant] in hoger beroep moet worden getoetst aan het bepaalde van artikel 288 Faillissementswet, zoals dit per 1 januari 2008 is komen te gelden. Het hof is van oordeel dat in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop zijn verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest, nu de schulden, zoals [appellant] zelf ook heeft aangegeven, zijn ontstaan als gevolg van zijn gokverslaving. Evenmin is aannemelijk geworden dat [appellant] zijn gokverslaving, die bepalend is geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen, zodat zijn verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen. [appellant] stelt zich weliswaar op het standpunt dat hij zijn gokverslaving thans onder controle heeft, maar daarvan heeft hij geen objectieve bewijsstukken overgelegd (zoals een verslag van een instelling voor verslavingszorg), terwijl bovendien heeft te gelden dat de periode dat [appellant] doende is zijn leven op orde te krijgen en naar eigen zeggen ”gokvrij” is geweest, van te korte duur is om reeds thans tot deze conclusie te kunnen komen. Het beroep op strijd met artikel 8 EVRM kan niet slagen, reeds omdat van een “voorwaarde” als door [appellant] gesteld geen sprake is.
3.5 Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 17 december 2007.
Dit arrest is gewezen door mrs. Spek, Vaessen en Van der Pol en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2008.