15 april 2008
pachtkamer
zaaknummer 104.003.075
rolnummer (oud) 2007/040 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[appellant in het principaal beroep],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal beroep,
geïntimeerde in het incidenteel beroep,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
[geïntimeerde in het principaal beroep],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellant in het in incidenteel beroep,
procureur: mr. J.B.R. Daniëls.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 23 augustus 2005 en 28 november 2006, die de pachtkamer van de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Roermond, tussen appellant in het principaal beroep (hierna te noemen: [appellant in het principaal beroep]) als eiser en geïntimeerde in dat beroep (hierna te noemen: [geïntimeerde in het principaal beroep]) als gedaagde heeft gewezen. Van het vonnis van 28 november 2006 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant in het principaal beroep] heeft bij exploot van 28 december 2006 aan [geïntimeerde in het principaal beroep] aangezegd van genoemd vonnis van 28 november 2006 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde in het principaal beroep] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant in het principaal beroep] drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft hij zijn eis gewijzigd, heeft hij bewijs aangeboden en een aantal nieuwe producties in het geding gebracht, en heeft hij geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, voor zover de vorderingen van [appellant in het principaal beroep] zijn afgewezen, en opnieuw recht doende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de tussen partijen bestaande pachtovereenkomst zal ontbinden per datum van dit arrest, althans tegen een zodanig tijdstip als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
2. [geïntimeerde in het principaal beroep] zal veroordelen om binnen veertien dagen na de datum van ontbinding aan [appellant in het principaal beroep] de gepachte grond in oorspronkelijke staat op te leveren, inclusief de verwijderde kadastergrenspalen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,— per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [geïntimeerde in het principaal beroep] (bedoeld zal zijn) te dien aanzien in gebreke is;
3. [geïntimeerde in het principaal beroep] zal veroordelen om aan [appellant in het principaal beroep] te betalen de helft van de achterstallige waterschapsheffing over 2006, zijnde € 553,36, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 april 2006, alsmede de achterstallige pachtprijs over 2006/2007 ad € 11.279,—, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2006, althans vanaf 23 december 2006 tot de dag der algehele voldoening;
4. [geïntimeerde in het principaal beroep] zal veroordelen in de proceskosten der eerste instantie;
zulks met bekrachtiging van het bestreden vonnis voor het overige en met veroordeling van [geïntimeerde in het principaal beroep] in de kosten van deze procedure in appèl.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde in het principaal beroep] de grieven bestreden en verweer gevoerd, heeft zijnerzijds in incidenteel beroep twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft hij in principaal en incidenteel beroep bewijs aangeboden, heeft hij een aantal nieuwe producties overgelegd, en heeft hij geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover de wet zulks toelaat bij voorraad uitvoerbaar:
in het principaal beroep:
het bestreden vonnis, eventueel onder verbetering of aanvulling van de gronden, zal bevestigen;
in het incidenteel beroep:
het bestreden vonnis, voor zover [geïntimeerde in het principaal beroep] hiertegen een grief heeft aangevoerd, zal vernietigen, en opnieuw recht doende de vorderingen van [appellant in het principaal beroep] alsnog af zal wijzen, met veroordeling van [appellant in het principaal beroep] in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.4 Bij memorie van antwoord in het incidenteel beroep heeft [appellant in het principaal beroep] de door [geïntimeerde in het principaal beroep] opgeworpen grieven bestreden, heeft hij twee producties overgelegd, en heeft hij geconcludeerd dat het hof [geïntimeerde in het principaal beroep] in zijn incidenteel beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans (zo zal zijn bedoeld:) dat beroep zal verwerpen, met veroordeling van [geïntimeerde in het principaal beroep] in de kosten van dit hoger beroep, zulks bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad. Bij hetzelfde processtuk heeft [appellant in het principaal beroep] het debat in het principaal beroep bij akte voortgezet, en daarbij een nieuwe productie overgelegd.
2.5 [geïntimeerde in het principaal beroep] heeft bij antwoordakte op enkele punten het debat voortgezet en heeft bij dezelfde gelegenheid een nieuwe productie overgelegd.
2.6 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3.1 Op grond van hetgeen enerzijds is gesteld en anderzijds niet of onvoldoende is weersproken dan wel blijkt uit de onbetwiste inhoud van de overgelegde bescheiden, staat in hoger beroep onder meer het navolgende vast.
3.2 [appellant in het principaal beroep] is de vader van [geïntimeerde in het principaal beroep]
3.3 Bij schriftelijk aangegane en door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst van 7 maart 1985 heeft [appellant in het principaal beroep] ingaande 1 januari 1985 aan [geïntimeerde in het principaal beroep] verpacht de percelen weiland kadastraal bekend gemeente [...], tezamen groot 23.68.76 hectare.
3.4 Bij beschikking van de grondkamer van 8 augustus 2003 is de pachtprijs ingaande 1 december 2001 vastgesteld op € 11.279,— per jaar.
3.5 [geïntimeerde in het principaal beroep] heeft begin 2005 aan [appellant in het principaal beroep] de verkoop toegestaan van een gedeelte van het ten name van zijn bedrijf staande melkquotum ter grootte van 124.905 kg. Het totale melkquotum bedroeg 265.635 kg.
4 Beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Het hof heeft behoefte aan inlichtingen van partijen en zal daartoe een comparitie van partijen bevelen. De comparitie zal tevens worden benut voor het beproeven van een minnelijke regeling. In het belang van een effectieve gedachtenwisseling ter zitting wijdt het hof aan de zaak de navolgende voorlopige beschouwingen.
4.2 [appellant in het principaal beroep] heeft in dit geding in hoofdzaak gevorderd:
a. ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming van het gepachte;
b. betaling van de pachtprijs en van de helft van de waterschapslasten;
c. betaling van een vergoeding ter zake van het melkquotum.
4.3 De vordering sub b is thans niet meer aan de orde. [appellant in het principaal beroep] erkent dat thans geen achterstand meer bestaat wat betreft de door [geïntimeerde in het principaal beroep] ter zake van de pachtovereenkomst verschuldigde bedragen. Wel legt [appellant in het principaal beroep] het betalingsgedrag van [geïntimeerde in het principaal beroep] mede ten grondslag aan zijn vorderingen tot ontbinding en ontruiming. Aan die vorderingen legt [appellant in het principaal beroep] bovendien ten grondslag dat [geïntimeerde in het principaal beroep] het gepachte aan [A] te [woonplaats] heeft onderverpacht. Volgens het standpunt van [geïntimeerde in het principaal beroep] is geen sprake van onderverpachting, maar van teeltovereenkomsten.
4.4 Voor de vraag of sprake is van onderverpachting dan wel van teeltovereenkomsten is onder andere van belang wie bepaalt op welk moment en op welke wijze de diverse bewerkingen (zoals bemesten, inzaaien, ploegen enzovoort) op het gepachte worden uitgevoerd. Ter zitting dient [geïntimeerde in het principaal beroep] de wijze van bedrijfsvoering zo concreet mogelijk toe te lichten.
4.5 De pachtkamer in eerste aanleg heeft de vorderingen tot ontbinding en ontruiming van het gepachte afgewezen op de grond dat, kort gezegd, de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt. In dat verband heeft de pachtkamer in eerste aanleg onder meer overwogen dat [appellant in het principaal beroep] geen belang bij ontbinding heeft, omdat hij gelet op zijn leeftijd niet zelf weer zal gaan boeren, terwijl het gebruik door [A] niet of nauwelijks leidt tot waardevermindering van het gepachte. Hiertegen voert [appellant in het principaal beroep] terecht aan dat bij de waardering van zijn belang bij ontbinding mede moet worden gelet op mogelijkheden om het gepachte aan een derde te verpachten of te verkopen, alsmede op het (financiële) voordeel dat hij daarmee kan behalen.
4.6 Voor het geval dat het hof oordeelt dat van onderverpachting sprake is, heeft [geïntimeerde in het principaal beroep] aangegeven bereid te zijn een einde te maken aan de relatie met [A]. Ter comparitie dient [geïntimeerde in het principaal beroep] toe te lichten op welke wijze hij in bedoeld geval de exploitatie van het gepachte denkt in te richten. In dit verband is van belang dat [geïntimeerde in het principaal beroep] erkent dat hij zijn eigendomsperceel, waarop zijn bedrijfsgebouwen stonden, inmiddels heeft verkocht, en bovendien dat hij als vrachtwagenchauffeur werkzaam is.
4.7 Wat betreft de kwestie van het melkquotum zijn partijen het er klaarblijkelijk over eens dat zij elk aanspraak kunnen maken op de helft van het met het gepachte samenhangende melkquotum en strijden zij uitsluitend nog over de vraag of bij de berekening van het hectaregemiddelde uit moet worden gegaan van de bij gelegenheid van de overschrijving van het melkquotum op naam van [geïntimeerde in het principaal beroep] opgegeven oppervlakten (standpunt van [appellant in het principaal beroep]), dan wel dat mede rekening moet worden gehouden met de ondergrond van bedrijfsgebouwen en met het erf (standpunt van [geïntimeerde in het principaal beroep]). De rechtbank is uitgegaan van de juistheid van het standpunt van [appellant in het principaal beroep] en heeft [geïntimeerde in het principaal beroep] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.072,26 in hoofdsom. Uitgaande van het standpunt van [geïntimeerde in het principaal beroep] zou hij aan [appellant in het principaal beroep] hebben toegestaan om meer quotum te verkopen dan de helft van het met het gepachte samenhangende quotum, zodat [appellant in het principaal beroep] ter zake van het melkquotum geen aanspraak meer op [geïntimeerde in het principaal beroep] zou hebben.
4.8 Het hof volstaat er in dit stadium van het geding mee op te merken dat dit hof eerder heeft beslist dat tot de bedrijfsoppervlakte waarmee rekening dient te worden gehouden bij de berekening van het aan de verpachter toekomende bedrag ter zake van de verkoop van met de gepachte grond samenhangend melkquotum niet moet worden gerekend de ondergrond van het op de bedrijfsgronden gelegen huis waarin de pachter of eventueel een derde woont, noch de bij dat huis behorende tuin, nu niet kan worden gezegd dat de pachter deze ondergrond of tuin direct of indirect ten behoeve van de melkproductie in gebruik had, maar dat de ondergrond van de op de bedrijfsgronden gelegen stallen voor melk- en jongvee daarentegen wel moet worden geacht te hebben bijgedragen aan de melkproductie en derhalve wel meetelt bij bedoelde berekening.
4.9 De slotsom is dat een comparitie van partijen zal worden bevolen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen in persoon tezamen met hun advocaten zullen verschijnen voor het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. W.L. Valk, alsmede voor de raad ing. L.L.M. de Lorijn, die daartoe zitting zullen houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door de raadsheer-commissaris te bepalen dag en tijdstip, zulks tot het geven van inlichtingen als hiervoor aangegeven en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden mei, juni, juli en augustus 2008 zullen opgeven op de rolzitting van 13 mei 2008, ambtshalve peremptoir, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en alsdan in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend;
iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. Valk, Van der Beek en Van Daalen en de raden ing. De Lorijn en ir. Rogaar, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2008.